GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 161 INOEKOMEN STI K li EBT. N°. 251. Leiden, 26 November 1930. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren, In de periodieke vacatures per 31 December 1930 van de leden onzer Commissie J. C. de Clerde Bruyn, A. L. Boot, W. P. Melief, A. B. Mulder en Jac. Tjalsma hebben wij de eer U de navolgende dubbeltallen ter aanbeveling te doen toekomen. a. vacature J. G. de Gierde Bruyn 1. J. C. DE CLERde Bruyn. 2. C. WYLAND—v. d. Burg. b. vacature A. L. Boot 1. A. L. BOOT 2. M. W. S. BLOKAberson c. vacature W. P. Melief 1. W. P. MELIEF 2. W. B. M. VREEBURG d. vacature A. B. Mulder 1. A. B. MULDER 2. H. M. MARKUSSE e. vacature Jac. Tjalsma 1. JAC. TJALSMA 2. BOSMA. Hoogachtend. De Plaatselijke Schoolcommissie, Boot, Voorzitter. F. H. A. Donders, Secretaris. N°. 252. Leiden, 10 December 1930. Bij zijn hiernevensgaand schrijven verzoekt Ir. Ch. O. van der Vlis hem wel ontslag te willen verleenen uit zijne be trekking van Ingenieur der Gemeentewerken. Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer Ir. Ch C. van der Vlis, op diens verzoek, met ingang van 16 Januari 1931, eervol ontslag te verleenen als Ingenieur der Gemeentewerken alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 21 November 1930. Aan den Raad der Gemeente Leiden. In verband met mijne benoeming tot Directeur der Ge meentewerken van Leeuwarden verzoek ik U beleefd mij met ingang van 16 Januari 1931 ontslag te willen verleenen als Ingenieur der Gemeentewerken van Leiden. Ch. C. van der Vlis. N°. 253. Leiden, 10 December 1930. Nu de weg bezuiden de trambaan der H. T. M., tot den aanleg waarvan Uwe Vergadering bij besluit van 2 September 1929 (Ingek. Stukken No. 148) besloot, gereed is, dient deze weg een naam te ontvangen. In overeenstemming met de Commissie van Fabricage en met verwijzing naar de overgelegde stukken geven wij Uw Vergadering in over weging dezen weg naar het voormalige klooster „Mariënpoel", hetwelk ongeveer ter plaatse aan de zuidwestzijde van den Rijnsburgerweg heeft gestaan, Mariënpoelweg te noemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 254. Leiden, 10 December 1930. Bij zijn ter visie gelegd schrijven van 3 Juli j.l. deelde het bestuur van het gesticht de „Voorzienigheid" mede, dat het voornemens was een school voor buitengewoon lager onderwijs op te richten aan den Zoeterwoudschen Singel en verzocht het de kosten van stichting der school, in den vorm eener rentevergoeding, voor rekening van de Ge meente te nemen en verder de kosten van inrichting en instandhouding van de school te vergoeden. Inmiddels is tot oprichting van de school overgegaan en is de school op 1 October j.l. geopend. Dit verzoek geeft ons aanleiding U het volgende mede te deelen. De Lager-onderwijswet 1920 bepaalt bij artikel 127, dat het bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereeniging, welke een buitengewone bijzondere school wenscht te vestigen of een bestaande bijzondere school wenscht uit te breiden, aanspraak heeft op vergoeding, hetzij van het Rijk, hetzij van de Gemeente, hetzij van het Rijk en de Ge meente te zamen, van de kosten wegens stichting of ver grooting van het gebouw voor die school, onder de voor waarden en volgens de regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. Volgens artikel 128 dier wet worden de kosten van instandhouding van buitengewone bijzondere scholen, hetzij door het Rijk, hetzij door de Gemeente, hetzij door het Rijk en de Gemeente te zamen, aan de besturen der scholen vergoed, onder de voorwaarden en volgens de regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. Aan het in deze artikelen neergeschreven beginsel van de financiëele gelijkstelling is tot nu toe geen volledige uitwerking gegeven. De Regeering verklaarde destijds, dat de moeilijke financieele toestand van 's Lands financiën zulks niet mogelijk maakte. Wel werd gedeeltelijke uit voering gegeven aan die artikelen bij K. B. van 22 October 1923, S 489, gewijzigd bij de K. B. van 24 December 1925, S 512 en van 20 November 1930, S 424. Volgens dat K. B. heeft een bijzondere school voor zwak zinnigen aanspraak op: 1°. vergoeding door het Rijk van de jaarwedden van het verplichte onderwijzend personeel; 2°. een bijdrage van de Gemeente in de kosten van mate- rieele exploitatie ad 20.per leerling en per jaar; 3". eene vergoeding per leerkracht uit de Gemeentekas, gelijk aan de Gemeentelijke toelage op de wedde van het onderwijzend personeel van de Gemeentelijke School voor Zwakzinnigen (i. c. 300.per leerkracht); 4°. eventueel vergoeding van de jaarwedde van boventallige leerkrachten. Wordt de school bezocht door leerlingen uit de buiten gemeenten, dan heeft de Gemeente, waarin de bijzondere school gevestigd is, aanspraak op een uitkeering van die buitengemeenten en wel van f 20.per kind en per jaar. Aanvaardt de Gemeente de financiëele gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar buitengewoon lager onder wijs, waartoe zij krachtens het bepaalde bij artikel 5 der Lager-onderwijswet 1920 bevoegd is, dan zou zij in het onder havige geval als volgt moeten subsidieeren: 1°. verstrekking van het stichtingskapitaal öf gelijk het bestuur verzoekt toekenning van een rentepercentage (berekend op den voet van artikel 79, 5e lid, der Lager- onderwijswet 1920) ad 4.486 van die stichtingskosten, eventueel te verminderen met een door de Provincie te ver leenen subsidie; 2°. vergoeding voor materieele exploitatie berekend naar het gemiddeld bedrag van de kosten per leerling, inbegrepen de kosten wegens salarieering van vakonderwijzers, over hetzelfde dienstjaar der openbare school voor buitengewoon lager onderwijs. Yoor buiten leerlingen zou kunnen worden volstaan met toekenning van het evengenoemde minimum van 20.per leerling en per jaar; 3°. eene vergoeding per leerkracht gelijk aan de gemeen telijke toelage op de wedden van het onderwijzend perso neel van de openbare school voor buitengewoon lager onder wijs 300.per leerkracht) 4°. eventueel, een vergoeding voor boventallige onder wijzers. De R. K. school, die op 1 October j.l. met 28 leerlingen begon, telt thans 37 leerlingen, verdeeld over 3 klassen, en krijgt van het Rijk alle jaarwedden vergoed. Aangezien aan de openbare school voor zwakzinnigen geen boven tallige leerkrachten verbonden zijn, behoeft dus op de uit keering van vergoeding voor boventallig onderwijzend per soneel niet te worden gerekend. Indien de Gemeente op bovengenoemde wijze zou willen subsidieeren, ramen wij de kosten als volgt 1°. Stichtingskosten. Blijkens schrijven van Gedeputeerde Staten van ^3 September

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 1