148 had, dat de fabricagebegrooting boven de reeds door de Commissie zelve voorgestelde verminderingen ten bedrage van 11.000.nog werd verlaagd met rond ƒ22.000. en dat het verlies van het bedrijf der Gemeentereiniging c.a., aanvankelijk uitgetrokken op ƒ231.418.25, (1930 ƒ225.687.—) met rond 5000.daalde. In totaal werd aldus verkregen een bedrag van rond 83.000.\- 33.000.(- ƒ5.000.- ƒ121.000.—. Het na dekking van het tekort overblijvende bedrag hebben wij gebruikt om de posten „werkloozensteun" en „onvoorziene uitgaven" alsnog te verhoogen. De eerstgenoemde post was aanvankelijk uitgetrokken op 100.000.tegenover 75.000.in 1930. Voor eene juiste vergelijking van beide jaren moet echter in aan merking worden genomen, dat in 1930 bovendien een bedrag van 13.000.als aandeel der gemeente in de werkver- schaffingsloonen van den Leidschen Hout op de begrooting voorkwam. Mede met het oog op den algemeenen econo- nomischen toestand, die de werkloosheid in delaatstemaanden sterk heeft doen toenemen, moet een bedrag van 100.000.te krap en eene verhooging met 10.000.noodzakelijk worden geacht. Wij hebben dezen post daarom gebracht op ƒ110.000. Aanvulling van den post „onvoorziene uitgaven" was mede zeer wenschelijk. Ben som van 50.000.op welk bedrag dit onderdeel de laatste jaren werd uitgetrokken, blijkt tegenwoordig niet voldoende te zijn. Van het voor den loopenden dienst toegestane bedrag was b.v. in Augustus nog slechts 7.500.en op 1 October f 2.867.over. Deze post werd daarom op 60.000.gesteld. Al is nu ten slotte evenwicht verkregen tusschen de ont vangsten en de uitgaven, de wijze waarop dit slechts bereikt kon worden, stemt niet tot voldoening; ook voor de verdere toekomst is het algemeene financiëele aspect niet geheel bemoedigend. De omstandigheid toch, dat de begrooting voor een goed deel alleen sluitend kon worden gemaakt door een toevallig ingetreden daling van de kolenprijzen en de gemeente dus m zekeren zin afhankelijk was van een conjunctuur-ver schijnsel, bevredigt niet. In het onderhoud van straten, wegen, vaarten, gebouwen enz. is in den loop der jaren een achterstand ontstaan, die geleidelijk moet worden ingehaald en hieraan is dan ook de hoogere raming van de fabricage-uitgaven toe te schrijven; bij ruimer middelen zouden wij in dezen achterstand in een korter tijdvak hebben willen voorzien dan thans mogelijk is. Om althans nog de hierop betrekking hebbende ramingen, in het bijzonder de vernieuwing van bestratingen, zoo veel mogelijk te kunnen handhaven, moest ook elders in de fabricage-begrooting naar bezuiniging worden gezocht, doch de posten, waarop die werd verkregen, werden in het alge meen niet geschrapt of verlaagd, omdat de uitgaaf ons overbodig voorkwam, maar omdat het meest dringende nu eenmaal den voorrang moest hebben. Ook in volgende jaren zal de begrooting mitsdien nog den invloed van een en ander ondervinden. Daarnaast staan der gemeente groote uitgaven te wachten voor nieuwe werken. Herhaaldelijk hebben wij hierop reeds gewezen en wij volstaan dan ook thans met de volgende zinsnede uit den vorigen geleidebrief aan te halen: „Vooral op het gebied van openbare werken is, naast wat „reeds geschiedde of bereids in uitvoering is, nog zeer veel „te verrichten. Ten vorigen jare wezen wij al daarop en „noemden toen den aanleg van de centrale rioleering, die „thans in versneld tempo plaats heeft; den aanleg van de „nieuwe veemarkt; de uitvoering van het uitbreidingsplan, „wanneer de herziening daarvan zal zijn tot stand gekomen; „de verkeersverbeteringen op onderscheidene punten der stad, „o. a. overbrugging van het Galgewater1); verbetering van „den toestand van tal van bruggen en wegen, en vooral „niet te vergeten de oplossing van het overweg-vraagstuk „aan den Bijnsburgerweg; afgezien nog van vele andere „voorzieningen die in overweging of bij den Dienst van „Gemeentewerken reeds in voorbereiding zijn. Dit alles is drin gend noodig, doch zal tevens zeer veel geld kosten. Ook het „onderwijs blijft zware eischen aan de gemeentekas stellen; „voorts zal de bouw van het nieuwe Stadhuis offers vergen." De vooruitzichten met betrekking tot de werkloosheid en de armenzorg zijn, tengevolge van de heerschende ernstige crisis, hoogst onzeker. De winst van de Lichtfabrieken is uiterst scherp geraamd, terwijl de vrijheid van beweging op belastinggebied zeer is ingekort. Practisch staat nog slechts open verzwaring van de personeele belasting en verhooging tot het maximum van de opcenten op de gemeentefondsbelasting en de vermogensbe lasting. Afgezien echter van de bezwaren tegen verdere op voering van bedoelde opcenten kan de ndarge, die deze opcenten nog bieden, niet hooger worden gesteld dan rond 165.000.ook verhooging van de personeele belasting zou groote moeilijkheden meebrengen. Hierbij komt nog, dat aan de begrooting van 1931 een belangrijk bedrag ten goede komt, waarop in volgende jaren niet mag worden gerekend. Was n.l. 1931, wat de gevolgen van de nieuwe financiëele verhoudingswet betreft, een nor maal jaar geweest, zooals straks 1932 zal zijn, m. a w. was de wet geheel op 1 Januari 1931 in werking getreden, dan had kunnen worden geraamd: uitkeering gemeentefonds1.081.800. jaarwedden Burg. en Secr. 3.000. 75% grondbelasting134.062. hoofdsom pers. belasting. 220.000. 100 opcenten idem220.000. 15 opcenten vermogensbelasting14.000. 60 opcenten gem. fondsbelasting. 391.200. Bond 2.064.000. Tegenover deze dekkingsmiddelen voor een normaal jaar kon op de begrooting voor 1931 worden geraamd (zie hiervoor) 2.172.054. Verschil ten gunste van 1931Bond 108.000. Dit wil dus zeggen, dat de begrooting 1932 te dezer zake een lagere ontvangst zal hebben van 108.000. Dat onder deze omstandigheden een zuinig, zorgvuldig beheer van de gemeentefinanciën een allereerste eisch is, dat slechts met de grootste omzichtigheid nieuwe uitgaven mogen worden gevoteerd, dat er thans in geen geval meer sprake van kan zijn inkomsten prijs te geven door vermindering b.v. van de alleszins redelijke gas- en electriciteitstarievendat ten slotte invoering van een straat belasting niet alleen voor 1932, maar ook reeds voor 1931 een onafwijsbare eisch was, dit alles zal nu wel elk lid van Uwe Vergaderiog duidelijk zijn. Niet ten onrechte wezen wij er het vorig jaar op, dat de gemeente, wegens het ontbreken van eenig gegeven omtrent de grootte van de rijksuitkeering, een onzekeren toestand op financieel gebied inging en waarschuwden wij met het oog daarop tegen een ontijdig beschikken over de Algemeene Beserve. De belasting betalende ingezetenen zijn intusschen bij den nieuwen toestand zeer gebaat, daar zij en hier komt de mvelleeringsgedachte van de wet tot uiting een aanzienlijk bedrag minder aan belasting betalen, dan anders het geval zou zijn geweest. Indien n.l. de financiëele verhouding tusschen het Bijk en de Gemeenten niet was gewijzigd, dan zou op de basis van de begrooting 1931 (deze dienst echter als een normaal jaar beschouwd) een vermenigvuldigingscijfer van 0.9 voor de gemeentelijke inkomstenbelasting noodig zijn geweest en zou de burgerij ruim ƒ600.000.meer aan belastingen hebben moeten opbrengen dan thans. Vergeleken met het belasting jaar 1930/31 (vermenigvuldigingscijfer 0.7) worden zij ontlast met rond ƒ240.000. Het Fonds voor „Stadsverbetering en Sociale Doeleinden" (gewijzigde omschrijving in verband met Uw besluit in zake de dekking van het aandeel der gemeente in de werkver- schaffingsloonen van den Leidschen Hout) is thans nog 33.415.groot. Ten behoeve van het „Huurtoeslagenfonds" (zie Uw besluit van 7 Juli 1930, Ingek. Stukken No. 119) moet uit het Fonds een kapitaal worden afgezonderd, dat voorshands op 70.000.kan worden geraamd. Wij geven Uwe Vergadering in overweging het bruto- exploitatie-saldo van den dienst 1929, groot 160.165.aan het Fonds voor „Stadsverbetering en Sociale Doeleinden" toe te voegen. Er blijft dan voor „Stadsverbetering" een som van 123.500.over, een wel zeer bescheiden bedrag. Wat de vermoedelijke uitkomsten van den dienst 1930 betreft, zij er aan herinnerd, dat de begrooting opende met een tekort van 250.000,dat gedekt werd uit het batig slot 1928. Het verloop van den dienst geeft ons den indruk, dat men zeer tevreden mag zijn, indien het tekort tot dat bedrag beperkt blijft. Er mag dus niet op worden gerekend, dat uit dezen dienst een uitkeering aan het Fonds voor „Stadsverbetering en Sociale Doeleinden" of aan de Alge meene Beserve zal kunnen worden gedaan. Daarentegen zal wel, gelijk bleek, van de Algemeene Beserve, thans 537.000. groot, f 82.667.voor kwade posten moeten worden afge schreven. Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij naar den hier achter afgedrukten staat van inkomsten en uitgaven en van voor- en nadeelige saldi der onderscheidene hoofdstukken van den gewonen dienst over de jaren 1927 t/m 1931 en naar de toelichting in de begrooting. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. l) Hiertoe is inmiddels door Uwe Vergadering besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 2