115 De uitgaven op de volgnrs. 410 en 411, waarop waren uitgetrokken de aan de besturen van bijzondere scholen uit te keeren vergoedingen ingevolge art. 101 der Lager Onder wijswet, bleven respectievelijk 2.856.en 14.885.be rieden de raming, doordat het dienstjaar 1929 alleen werd belast met de ingevolge art. 103 der wet op die vergoe dingen over 1929 verleende voorschotten ad 80 terwijl niet ten laste van dat dienstjaar werd gebracht het alsnog terzake over een vorig dienstjaar verschuldigde. Daartegenover werden voor aanschaffing van leermiddelen enz. aan Hoofdstuk VIII 7 van den kapitaaldienst eenige bijdragen verleend tot een totaal bedrag van 2.391.80 en bleven de ontvangsten op de volgnrs. 90 en 91 wegens uit- keeringen van andere gemeenten ingevolge de artt. 86 en 104, le lid, der Lager Onderwijswet, respectievelijk met 3.681.81 en 550.beneden de raming. De lagere uitgaven op de volgnrs. 410 en 411 en de min dere ontvangsten op de volgnrs. 90 en 91 zijn een gevolg van de omstandigheid, dat de gemeenterekening over 1927 nog niet door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Hoofdstuk VIII 8 Bijzonder vervolgonderwijs). Op dit hoofdstuk hebben geen ontvangsten en uitgaven plaats gehad, zoodat het nadeelig saldo, dat oorspronkelijk op 6.200.— was geraamd, „nihil" bedraagt. De alsnog over 1927 aan besturen van bijzondere scholen uit te keeren bijdragen in de kosten van het bijzonder ver volgonderwijs konden nog niet worden vastgesteld, aange zien de gemeenterekening over 1927 nog niet door Gede puteerde Staten is goedgekeurd. Hoofdstuk VIII 9 Bijzonder uitgebreid lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 26.598. bedraagt 27.437.79, d. i. 839.79 hooger. Benige uitgaafposten zijn beneden de raming gebleven, o. a. volgn. 425 „Vergoeding van de kosten van instand houding van bijzondere scholen, bedoeld in art. 101 der Lager Onderwijswet" met 1.893. Daarentegen werd op de volgnrs. 98 en 99, wegens van andere gemeenten ingevolge de artt. 86 en 104, le lid, der Lager Onderwijswet te ontvangen uitkeeringen, welke res pectievelijk op 2100.— en 430.waren uitgetrokken, niets ontvangen. Zie de toelichting bij Hoofdstuk VIII 7. Hoofdstuk VIII 10 Bijzonder buitengewoon lager onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 475. bedraagt 325. Hoofdstuk VIII 11 (Bijzonder voorbereidend lager onderwijs) Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 52.250. is 4.950.39| hooger omdat de ten behoeve van de bijzondere bewaarscholen over 1929 uitgekeerde subsidie's hooger waren dan de hiervoor op de begrooting uitgetrokken sommen. Hoofdstuk VIII 12 (Laqer Onderwijs niet vallende onder de 1 t/m 11). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op/62.013. bedraagt 61.398.02. De subsidie voor de vereeniaing „Schoolkindervoeding", geraamd op f 25.725.bedroeg 2.502.20! minder. De schoolgelden van de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen brachten evenwel 828.83 minder op dan geraamd was, terwijl de Rijksbijdrage voor die school 918.01 beneden de raming bleef. Hoofdstuk VIII 13 Middelbaar onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 164.954. bedraagt 164.2.15.41, d. i. 1738.59 gunstiger. Aan „jaarwedden van leeraren en leeraressen" moest ƒ5.013.81! meer worden uitgegeven dan geraamd was en voor „kosten van instandhouding van de schoolgebouwen" ƒ1.942.61 meer. Daarentegen overtrof de ontvangst aan „schoolgelden" de raming ad ƒ24.500.met ƒ1.717.98, terwijl de subsidie van het Rijk voor de hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus, geraamd op ƒ13.000.—, ƒ14.000.of 1.000.meer bedroeg. Bovendien bleven verschillende uitgaafposten be neden de raming, o.a. volgn. 456e „Aanschaffen en onder houden der schoolmeubelen, werktuigen en verdere hulp middelen voor het onderwijs" met ƒ1.772.32* en volgn. 461 „Kosten ter zake van verzekering, pensionneering enz." met 2.327.43J. Hoofdstuk I'III 11 Hooger onderwijs). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 52.326. bedraagt ƒ51.268.41, d.i. ƒ1.057.59 gunstiger. Aan schoolgelden voor het Gymnasium werd ƒ1.310.09 meer ontvangen dan geraamd was en aan bijdragen van andere gemeenten in de kosten van het Gymnasium 1.823.51 meer. Daartegenover moesten eenige uitgaafposten worden ver hoogd, o.a. volgn. 464a „Jaarwedden van den rector, de leeraren en de beambten" met 1.647.91, volgn. 4645 „Kosten van instandhouding van het schoolgebouw en conciërge woning" met 473.45. Hoofdstuk VIII 15 Nijverheidsonderwijs Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 88.116. bedraagt ƒ90.414.87, d.i. 2.298.87 ongunstiger. Aan bijdragen van andere gemeenten in de kosten van scholen voor het nijverheidsonderwijs werd 4.220.41 minder ontvangen dan geraamd was. Voorts moesten de subsidie's van verschillende inrichtingen met in totaal ƒ3.469.75 worden verhoogd, terwijl aan bijdragen aan andere gemeenten in de kosten van het lager nijver heidsonderwijs ƒ1.447,14 meer moest worden uitgekeerd, dan geraamd was. Daarentegen was de terugontvangst ter zake van te veel genoten subsidie door Nijverheidsscholen f 6.382.36 hooger dan de raming en werd aan andere gemeenten ƒ510.07 minder uitgekeerd in de kosten van middelbaar nijverheids onderwijs. Hoofdstuk VIII 16 OnderwijsKunsten en Wetenschappen, niet vallende onder de 1 t/m 15). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ54.126. bedraagt ƒ52.803.49!, d.i. ƒ1.322.501 lager. Aangezien echter de bijdrage ad ƒ3.000in de restauratiekosten van de Pieterskerk op den dienst 1930 wordt overgebracht, sluit §16 feitelijk met een nadeelig slot van 1.677.49^. De uitkeering van eene bijdrage aan het „Nationaal Lorentz Comité" vereischte eene buitengewone uitgaaf van 1000. terwijl de ontvangst ter zake van het bezichtigen van het Stedelijk Museum „de Lakenhal" 643.70 beneden de raming bleef. Hoofdstuk IX 1 Ondersteuning aan behoeftigen). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 477.754. bedraagt 482.404,75, hetgeen 4.650.75 ongunstiger is. Bovendien moet een bedrag van 10.000.wegens nog aan vereenigingen voor ziekenhuisverpleging over 1929 uit te keeren bijdragen op den dienst 1930 worden overgebracht, zoodat het nadeelig saldo feitelijk ƒ14.650.75 ongunstiger is. Verschillende uitgaafposten moesten worden verhoogd, o.a. werd aan „Subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur" 5.904.74! meer betaald, aan kraamverzorging 1.610.50, aan maatschappelijke hulp bij ziekte 1.137.45!, terwijl de post „Bijdragen aan vereenigingen voor ziekenhuisverpleging", welke voor „memorie" was uitgetrokken, met 10.000. werd aangevuld. Andere uitgaafposten bleven daarentegen beueden de raming o. a. volgn. 496 „Kosten van ziekenverpleging van armlastigen" met 1.829.62, en volgn. 495 „Kosten van het verstrekken van geneesmiddelen enz." met 924.43. Voorts werd op eenige ontvangstposten meer ontvangen dan geraamd was. Hoofdstuk IX 2 (Ondersteuning aan werkloozen). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 115.000. bedraagt 82.652.29, hetgeen 32.347.71 gunstiger is. De ondersteuning van werkloozen, waarvoor een bedrag van 115.000.was uitgetrokken, vereischte eene uitgaaf van 72.837.97 of 42.162.03 minder. Daarentegen bedroegen de ten laste van de gemeente gekomen kosten van werk verschaffing „Leidsche Hout", waarvoor op de begrooting geen gelden waren uitgetrokken, over 1929 9.814.32. Hoofdstuk X (Landbouw) Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ1.945. bedraagt 4.802.54 of 2.857.54 meer, hetgeen voornamelijk veroorzaakt wordt, door de kosten ad 2.766.54 van den bouw van een tweeden afzonderingsstal voor ziek en van ziekte verdacht vee op het terrein van de veemarkt, waartoe in den loop van 1929 werd besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 3