126 van den grond ten genoegen van ons College slechts zoo danig mag geschieden, dat de leiding steeds toegankelijk is., een en ander met dien verstande, dat de bedoelde erf dienstbaarheid vervalt, zoodra de rioolleiding in den grond door de gemeente buiten gebruik wordt gesteld; b. voor rekening van de gemeente te nemen de helft van de kosten, tot een maximum van 750.van een door de eigenaren van de perceelen, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie B Nis 2227, 2803 en 2839, op die perceelen langs de eigendomsgrens aan de Koolgracht, ten genoegen van ons College te plaatsen betonmuur, onder voorwaarde, dat die eigenaren voor het verdere onderhoud zorgdragen. De benoodigde gelden zullen ten laste van den post „Onderhoud van straten en pleinen" worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 196. Leiden, 18 September 1930. Nadat de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Personeel in Overheidsdienst op 16 Julij.l. een verzoek tot Uwe Vergadering had gericht, om de intrekking te bevorderen van het door ons op 31 Maart 1930 ingediende bezwaarschrift bij deri Pensioenraad, in zake geldig-ver klaring voor inkoop van pensioen van de door J. van Egmond, als werkman bij de Stedelijke Fabrieken van Gas- en Electriciteit, vóór 1 Juli 1922 bewezen losse diensten, wendde zij zich in verband met de inmiddels door den Pensioenraad genomen beslissing, waarbij het bez waarschrift werd afgewezen, nader tot Uwen Baad, met het verzoek om ons College uit te noodigen ter zake geen beroep in te stellen bij den Centralen Baad van Beroep. Met betrekking tot beide, hierachter afgedrukte adressen, die om praeadvies in onze handen werden gesteld, brengen wij in herinnering, dat de vraag, of losse dienst voor pen sioen kan worden iDgekocht, meermalen in Uwe Vergadering een onderwerp van bespreking heeft uitgemaakt, laatstelijk in de zitting van 13 Augustus 1928 (Handelingen pag. 133). Gelijk uit de toen gevoerde discussies ten duidelijkste blijkt, is ons College op grond van de desbetreffende bepalingen van de Pensioenwet 1922 van oordeel, dat deze diensten niet voor pensioen kunnen wurden ingekocht. Wij hebben toen tevens het voornemen kenbaar gemaakt om, zoo de Pensioenraad een andere meening mocht zijn toegedaan, een uitspraak in hoogste instantie, derhalve van den Cen tralen Baad van Beroep, uit te lokken. Sedert is in den toestand geenerlei wijziging gekomen; wij hebben dan ook tegen de beslissing van den Pensioen raad bereids beroep bij den Centralen Baad van Beroep ingesteld, welk beroep in veiband met den voorgeschreven termijn, vóór 16 September j.l moest worden ingediend. Aangezien het hier voorts betreft uitvoering van de Pen sioenwet en die uitvoering ingevolge artikel 126 der Ge meentewet uitsluitend aan ons College is opgedragen, geven wij Uwe Vergadering in overweging beide adressen voor kennisgeving aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 16 Juli 1930. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen onderge- teekenden, W. Boot en J. v. d. Hoeven, respectievelijk 2e voorzitter en secretaris der afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Personeel in Overheidsdienst, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 24 November 1924, No. 31, in dezen optredende namens de in hun afdeeling georganiseerde werklieden, in dienst üwer Gemeente en domicilie houdende: Langebrug 10 A te Leiden; dat zij zich tot Uwen Baad hebben gewend bij adressen van 8 October 1927 en 28 Juli 1928 met verzoek, aan een aantal werklieden in dienst van Uwe Gemeente een ver klaring uit te reiken, dat zij vóór 1 Juli 1922 onafgebro ken in lossen dienst werkzaam waren geweest, waardoor inkoop van dezen diensttijd mogelijk werd gemaakt dat de Pensioenraad ten aanzien van één dezer werk lieden heeft beslist, dat zijn diensttijd vóór 1 Juli 1922 voor inkoop in aanmerking komt dat het College van Burgemeester en Wethouders Uwer Gemeente zich met deze beslissing niet heeft kunnen ver eenigen en een bezwaarschrift daartegen bij den Pensioen raad heeft ingezonden dat zij onder Uwe aandacht brengen, dat de Pensioen raad zijn beslissing heeft genomen overeenkomstig eene naar waarheid afgegeven verklaring van het gemeentebestuur van Leiden dat zij deze handeling van het College van Burgemees ter en Wethouders zeer betreuren, daar zij op grond van de gehouden besprekingen in Uwe Vergaderingen de ver wachting mochten koesteren, dat ook het College van Bur gemeester en Wethouders geen bezwaren zou inbrengen tegen een beslissing van den Pensioenraad door den Bijkswetgever benoemd in eerste instantie de Pensioenwet toe te passen als deze beslissing was genomen overeen komstig naar waarheid afgegeven verklaringen van het College van Burgemeester en Wethouders dat zij zich daarom tot U wenden met het beleefd ver zoek, mede ter voorkoming van verdere vertraging, het College van B. W. uit te noodigen dit bezwaarschrift alsnog in te trekken en dat zij ter nadere motiveering van dit verzoek de eer hebben tl te verwijzen naar nevens gaande toelichting. 't Welk doende, enz., W. Boot, 2e Voorzitter. J. van der Hoeven, Secretaris. Leiden, 22 Augustus 1930. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen onderge- teekenden, W. Boot en J. v. d. Hoeven, respectievelijk 2e voorzitter en secretaris der afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Personeel in Overheidsdienst, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 24 November 1924, So. 31, in dezen optredende namens de in hun afdeeling georganiseerde werklieden, in dienst Uwer Gemeente en domicilie houdende: Langebrug 10<t te Leiden; dat zij zich tot Uwen Baad hebben gewend bij adres van 16 Juli 1930, waarin zij mededeeling deden, dat het College van Burgemeester en Wethouders een bezwaarschrift had ingediend bij den Pensioenraad om te voorkomen, dat losse diensttijd kan worden ingekocht; dat zij Uwen Baad voorts hebben verzocht, mede ter voorkoming van verdere vertraging, het College van Burge meester en Wethouders uit te noodigen dit bezwaarschrift alsnog in te trekken; dat echter inmiddels de Pensioenraad bij brief van 12/16 Augustus 1930 een beslissing heeft genomeu op het door het Gemeentebestuur van Leiden ingediende bezwaarschrift; dat zij U hierbij een afschrift van deze beschikking doen toekomen, waaruit moge blijken, dat hun opvatting ten aanzien van de mogelijkheid van inkoop van lossen dienst juist is gebleken; dat verder de Centrale Baad van Beroep te Utrecht bij een vroeger geval zich reeds heeft uitgesproken, dat losse dienst door inkoop geldig kan worden gemaakt voor pensioen; dat derhalve het instellen van een beroepschrift bij den Centralen Baad afgezien nog van de bezwaren, welke zij daartegen in hun adres van 16 Juli 1930 hebben aan gevoerd slechts tot nieuwe vertraging kan leiden; dat zij zich daarom tot Uwen Baad wenden met hét beleefd verzoek het College van Burgemeester en Wethouders uit te noodigen tegen de beschikking van den Pensioenraad op het bezwaarschrift van het gemeentebestuur geen beroep in te stellen bij den Centralen Baad van Beroep te Utrecht en dat zij ter nadere motiveering van dit verzoek de eer hebben U te verwijzen naar nevensgaande memorie van toelichting. 'tWelk doende, enz., W. Boot, 2e Voorzitter. J. v. d. Hoeven, Secretaris. N". 197. Leiden, 18 September 1930. Zooals door ons College reeds in zijn praeadvies in zake de Badio-Distributie (Ingek. Stukken No. 179) is meege deeld, zouden wij de radio-distributie van gemeentewege het liefst zien ondergebracht bij het gemeentelijk electrici- teitsbedrijf. Dit zal niet alleen aanzienlijke besparing van kosten geven, doch ook uit technisch oogpunt de meeste waarborgen bieden voor een doelmatig en goed verzorgd beheer. Niettemin is het met het oog op de in deze onder neming te steken kapitalen en voor een goede en zuivere beoordeeling van de kosten en de rentabiliteit van het nieuwe bedrijf noodig, dat dit administratief een geheel zelfstandig bestaan heeft. Om daartoe te geraken moet een verordening in het leven worden geroepen, waarin dat zelf-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 14