GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
nreEKOHEir stukkekt.
123
N°. 188. Leiden, 8 September 1930.
Onder verwijzing naar de ter inzage gelegde adviezen
van de Commissie van Toezicht op- en den Inspecteur van
het Middelbaar Onderwijs, geven wij Uwe Vergadering in
overweging de tijdelijke aanstelling van Mevr. W. H. van
DamNederhoed, als leerares in het Bngelsch aan de
Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus te verlengen
voor den duur van den cursus 19301931.
Aan den Gemeenteraad. - Burg. en Weth. van Leiden.
N"0. 189. Leiden, 10 September 1930.
Als gevolg van het aan den heer A. Tuk verleend eervol
ontslag is het noodig dat aan de Jongensschool voor u. 1. o.
een onderwijzer wordt benoemd.
In verband daarmede bieden wij U de volgende voor
dracht aan:
1°. L. BRUSSE, onderwijzer aan de openbare school voor
u. 1. o. te Doetinchem;
2°. J. OENEMA, onderwijzer aan de school voor u.l.o. van
de Maatschappij tot nut van 't algemeen te Waalwijk;
3°. B. DIJKSTRA, onderwijzer aan de openbare school voor
u. 1. o. te Winterswijk.
Onder mededeeling, dat het advies van den Inspecteur
van het Lager Onderwijs in deze inspectie en het bericht
van het Hoofd der school in de Leeskamer ter inzage liggen,
geven wij U in overweging tot benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 190. Leiden, 10 September 1930.
Op 4 October 1929 is de Wet van 21 Juli 1928, S. 265,
houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, in
werking getreden. In verband hiermede is het noodzakelijk,
de volgende wijzigingen aan te brengen in de plaatselijke
strafwetgeving.
De verordening van 4 October 1900 (Gem.Blad No. 2)
op het vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte
behoort te vervallen. Art. 9 der oude wet kende dergelijke,
bij plaatselijke verordening te stellen voorschriften. Art. 11
der nieuwe wet verplicht echter uitsluitend te dezen de
voorschriften in acht te nemen, die de Burgemeester, den
inspecteur gehoord, heeft vastgesteld. De Burgemeester kan
natuurlijk den inhoud van de oude verordening tot zijn
voorschrift maken.
De voorgestelde wijzigingen in de verordening van 21
December 1911 (Gem.Blad No. 44), houdende voorschriften
ingevolge art. 37, litt. der Pandhuiswet 1910 (Staatsblad
321) zijn van louter formeelen aard.
In de verordening van 6 April 1899 (Gem.Blad No. 4)
op het begraven van lijken zal, behalve eenige wijzigingen
van formeelen aard, in artikel 1 de aldaar vermelde epidemisch -
verklaring van eene besmettelijke ziekte door den Burge
meester, welke ontleend was aan art. 21 der oude wet,
doch in de nieuwe wet niet meer voorkomt, moeten worden
vervangen door een bepaling in den trant van art. 7 der
nieuwe wet. Art. 3 van de verordening kan vervallen:
behalve dat de bepaling met het onderwerp der verordening
geen verband houdt, is zij overbodig naast hetgeen de
Burgemeester op advies van een geneeskundige ingevolge
art. 14, lid 1 der nieuwe wet op dit punt reeds kan gelasten.
De strafbepaling is geünificeerd.
In de verordening van 28 April 1898 (Gem.Blad No. 9),
op openbare vermakelijkheden en bijeenkomsten kan art. 6bis
niet ongewijzigd naast art. 7 der nieuwe wet blijven bestaan,
doch zal tot mazelen en Spaansche griep (waarvan de
Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Ge
zondheidsdienst ons heeft geadviseerd te lezen: influenza)
beperkt moeten worden. Ook in deze verordening is de
strafbepaling geünificeerd.
Ten slotte moet art. 14 van de verordening van 12 Mei
1912 (Gem.blad No. 17) op de Straatpolitie eenige wijziging
ondergaan.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu, onder mededeeling, dat
de Gezondheidscommissie zich met een en ander kan ver
eenigen, in overweging de volgende verordeningen vast te
stellen:
I. VERORDENING,
houdende intrekking van de Verordening van 4 October 4900
(Gem.Blad No. 2), op het vervoer van lijders aan
eene besmettelijke ziekte.
Eenig Artikel.
Bovengenoemde verordening wordt ingetrokken.
II. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 21 December 1911
(Gem.Blad No. 44), houdende voorschriften ingevolge
art. 37, litt. der Pandhuiswet 1910
(Staatsblad 321).
ArtikeI I.
In artikel 1 van- bovengenoemde verordening wordt in
plaats van: „lijders aan eene der besmettelijke ziekten,
genoemd in art. 1 der wet van 4 December 1872 (Stbl. 134)"
gelezen: „lijders aan een besmettelijke ziekte in den zin
van artikel 1 der Besmettelijke-Ziektewet, Staatsblad 1928,
No. 265".
Artikel II.
In artikel 2 wordt in plaats van: „lijder aan eene der
besmettelijke ziekten, genoemd in art. 1 der wet van 4
December 1872 (Stbl. 134)" gelezen: „lijder aan eene besmet
telijke ziekte in den zin van artikel 1 der Besmettelijke-
Ziektenwet, Staatsblad 1928, No. 265".
III. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 6 April 1899
(Gem.Blad No. 4) op het begraven van lijken.
Artikel I.
In artikel 1 van bovengenoemde verordening wordt in plaats
van„of wanneer een der in artikel 1 der Wet van 4 December
1872 (Stbl. No. 134) bedoelde ziekten, blijkens openbare
aankondiging van den Burgemeester, epidemisch in de ge
meente voorkomt" gelezen: „of wanneer de Burgemeester
zulks op grond van den omvang, dien de uitbreiding van
eene besmettelijke ziekte in den zin van artikel 1 der
Besmettelijke-Ziektewet, Staatsblad 1928, No. 265, heeft ver
kregen of dreigt te verkrijgen, noodzakelijk acht".
Artikel II.
Artikel 3 vervalt.
Artikel III.
In artikel 4, 2de lid, wordt in plaats van: „eene besmet
telijke ziekte" gelezen: „eene besmettelijke ziekte in den
zin van artikel 1 der Besmettelijke-Ziektenwet, Staatsblad
1928, No. 265".
Artikel IV.
Artikel 7 wordt gelezen:
„Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld
boete van ten hoogste vijfentwintig gulden".
IV. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 28 April 1898
(Gem.Blad No. 9) op openbare vermakelijkheden en
bijeenkomsten, laatstelijk gewijzigd bij verordening
van 30 Juli 1923 (Gem.Blad No. 23).
Artikel I.
Artikel 6bis, eerste lid, van bovengenoemde verordening
wordt gelezen als volgt:
„De Burgemeester is op grond van den omvang, dien de
uitbreiding van mazelen of influenza heeft verkregen of
dreigt te verkrijgen, bevoegd het houden van openbare ver
makelijkheden en bijeenkomsten te verbieden, indien door
opeenhooping van personen in eene beperkte ruimte gevaar
voor besmetting te duchten is".
Artikel II.
Artikel 12 wordt gelezen:
„Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt