278 DINSDAG 2 SEPTEMBER 1930. De heer Splinter besprak de kwestie van de andere con cessionarissen. Dat mag ook geen argument zijn. Het overnemen van den kabel tegen taxatie is ook zoo eigenaardig, omdat de Wethouder zegt, dat de gemeente het veel beter zal doen, met ondergrondsche kabels en kabels langs de huizen, waardoor de ontvangst zooveel beter zal worden. De heer Splinter zegt, dat de bedoeling van de overneming alleen is, dat de luisteraars niet zullen worden geschaad. Daarna moet het net verbeterd worden. De heer van Es constateert, dat dit dus een schadepost is voor de gemeente. De heer Splinter erkent, dat er een zeker risico in zit. De heer van Es zal niet medegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Koole wenscht thans zijn voorstel tot overneming van het radio-distributiebedrijf nader te verdedigen tegenover de bestrijding van den heer Goslinga. De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders vergunning hebben verleend voor het spannen van draden over openbare wegen en wateren, meer niet. De strekking van de aanvrage en van de daarop verleende vergunning was wel degelijk het spannen van draden voor het doorzenden van radio-muziek. Burgemeester en Wethouders zullen toch niet in de meening hebben verkeerd, dat Ter Meer draden wilde spannen, om aan musschen en ander gevogelte een rustplaats te verschaffen? Trouwens, in een schrijven aan de heeren Ter Meer en Kroonberg schrijven Burgemeester en Wet houders: Tot nog toe zijn door de gemeente Leiden 5 ver gunningen verleend in verband met het oprichten van zoo genaamde radio-centrales. En dan worden zij verder uitge- noodigd tot een bespreking op 3 Februari a.s. Spreker beroept zich voorts op een schrijven d.d. 9 Juli 1930 van het Departement van Waterstaat aan Mr. van den Bergh, waarin gezegd wordt: »1. Naar aanleiding van Uw bovenvermeld schrijven deel ik U mede, dat in het algemeen van een Rijksmachtiging voor den aanleg en het gebruik van een radio-distributie inrichting alleen dan een nuttig gebruik kan worden gemaakt, indien het betrokken gemeentebestuur bereid is gevonden aan de totstandkoming van een of meer radio-centrales in zijne gemeente medewerking te verleenen door het geven van een vergunning voor het kruisen met draden van de openbare straat, het plaatsen van palen in gemeentegronden enz. 2. Deze omstandigheid brengt mede, dat, voordat aan aan vragen om rijksmachtiging kan worden voldaan, er tevoren naar gestreefd wordt met het betrokken gemeentebestuur tot overeenstemming te komen omtrent het aantal distribuanten, die in een bepaalde gemeente zulks naar gelang van hare bevolkingsdichtheid zouden kunnen worden toegelaten, alsmede omtrent het aantal bedrijfsgebieden, waarin de ge meente zou moeten worden verdeeld. 3. Ingevolge een uitnoodiging dezerzijds aan het gemeente bestuur van Leiden tot het plegen van overleg met de ver schillende gegadigden, werd op 12 December 1927 van Burge meester en Wethouders bericht ontvangen, dat naar hunne meening de radio-distributie in hunne gemeente sectiegewijze zou moeten plaats hebben. De gemeente voegde hieraan toe, dat het haar gewenscht voorkwam met een nauwkeurige aan wijzing van deze secties en van de personen, welke t. z. t. voor de exploitatie in aanmerking zullen komen, te wachten tot de vaststelling van het toenmaals aanhangige wetsvoorstel tot aanvulling en wijziging der Telegraaf- en Telefoonwet 1904 en den ter uitvoering daarvan te maken algemeenen maatregel van bestuur. 4. Ondanks pogingen, daartoe in het werk gesteld, welke pogingen in verband met het steeds inkomen van nieuwe aanvragen van tijd tot tijd werden herhaald, mocht het niet gelukken met medewerking van het gemeentebestuur van Leiden tot een bevredigende regeling te geraken. In verband hiermede en met het feit, dat de gemeente voorstandster was van een sectiegewijze indeeling, welke zonder mede werking van het gemeentebestuur niet kon worden gemaakt, kon ook niet worden overgegaan tot het uitreiken van een voorloopige machtiging aan Ter Meer, noch aan andere aan vragers. Evenwel is eerst in den allerlaatsten tijd komen vast te staan, dat aan een aantal personen in Leiden bereids op 15 Januari 1927 een gemeentelijke vergunning was uitgereikt tot het spannen van draden over gemeentegrond en -water, waarbij de bedoeling voorzat, dat deze zou gelden voor een bepaald gebied van de gemeente. Yart deze vergunning is alleen door den Heer Ter Meer gebruik gemaakt, terwijl de anderen blijkbaar het verleenen der voorloopige rijks machtiging hebben willen afwachten. Uit de bewoordingen van het door U overgelegde afschrift van het vergunningsbesluit blijkt van deze gebieds-indeeling evenwel niets". Indien het gemeentebestuur vóór 1 Mei 1921 schriftelijk aan het Ministerie van Waterstaat had medegedeeld, dat net aan vier personen een vergunning voor radio-distributie had verleend, zou het Ministerie een voorloopige machtiging hebben uitgereikt. De heer Splinter zegt, dat dit niet waar is. De heer Koole zegt, dat het wel juist is. Burgemeester en Wethouders hebben nooit die schriftelijke verklaring ver zonden. Zij hebben geweigerd schriftelijk aan het Hoofd bestuur van de P. T. T. mede te deelen, dat Ter Meer vergunninghouder was. De heer Splinter merkt op, dat de heer Ter Meer zijn vergunning had kunnen toonen. De heer Koole zegt, dat de heer Ter Meer dit gedaan heeft, waarop hem is medegedeeld, dat een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur werd vereischt voor de verstrekking van een machtiging door het Rijk. De heer Splinter zegt, dat Ter Meer nooit daarnaar heeft gevraagd. De heer Koole zegt, dat de heer Splinter thans een onjuiste mededeeling doet: Ter Meer is verschillende malen bij den heer Splinter geweest om diens medewerking te vragen voor het verkrijgen van een machtiging. De heer Splinter zegt, dat Ter Meer één keer bij hem is geweest. De heer Koole meent te hebben aangetoond, dat het ge meentebestuur tegengewerkt heeft door niet te voldoen aan den wensch van den heer Ter Meer om een schriftelijke ver klaring aan het Hoofdbestuur te zenden. De schuld ligt niet bij Ter Meer. Ter Meer heeft inderdaad in 1927 een schetsteekening voor het Kooikwartier gemaakt. Maar ook hier is weer een fout van het gemeentebestuur te constateerenwaarom heeft dit aan de vijf aanvragers een eensluidende verklaring verstrekt? Waarom is de gemeente niet in rayons verdeeld? De heer Splinter: Omdat zij het met elkaar eens waren. De heer Koole zegt, dat tijdens de bespreking van 27 Juni 1930 Burgemeester en Wethouders hebben verklaard, dat de vergunning voor de geheele gemeente gold. De heer Splinter zegt wel, dat Ter Meer zijn net vlug heeft uitgebreid om de totstandkoming van de wet voor te zijn, maar de hoofdzaak was, dat hij door kapitaalkrachtige menschen kon worden gesteund. Nu heeft de heer Splinter zoo te doen met de luisteraars, maar waarom hebben Burge meester en Wethouders dan in 1927 de zaak niet stop gezet. Toen was het aantal abonné's nog niet zoo groot als nu en toen was er ook nog niet zoo veel geld in gestoken. Als Burgemeester en Wethouders hadden willen medewerken, door hem een bevestiging te geven, dat hij vergunning houder was, dan zou Ter Meer de voorloopige machti ging hebben gekregen. Daarom kan spreker niet be grijpen, hoe Burgemeester en Wethouders in hun prae- advies durven schrijven, dat Ter Meer de schuldige is. Burge meester en Wethouders hebben een vergunning verleend voor het spannen van draden en zij wisten, welke conse quenties daaraan verbonden waren. Ter Meer heeft zijn taak serieus opgevat. Telkens wanneer hij wilde uitbreiden, is hij naar het Stadhuis gegaan, om met den Directeur der Ge meentewerken te spreken, maar hij heeft nooit gehoor ge kregen. De Directeur der Gemeentewerken was aangewezen als toezichthouder, maar toen Ter Meer schriftelijk daarop wees, kreeg hij een briefje van den Directeur, dat de zaak niet meer onder hem ressorteerde. Was het dan niet de taak van den Directeur geweest mede te deelen, tot wien Ter Meer zich dan wel moest wenden? Nadien heeft Ter Meer zich tot verschillende autoriteiten gewend. Hij is ook bij Wethouder Reimeringer geweest, maar deze zeide: ik ben Wethouder van den Burgerlijken Stand, bij mij moet U niet wezen; en dat terwijl dezelfde Wethouder als loco-Burge meester de vergunning geteekend had. De Directeur der Gemeentewerken heeft in eerste instantie al gezegd, toen Ter Meer kwam met een schetsteekeningga maar beginnen, al was het op zes plaatsen tegelijk, want de vergunning geldt voor de geheele gemeente. De fout ligt bij Burgemeester en Wethouders en daarom handhaaft spreker zijn voorstel. De heer Splinter interrumpeert

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 18