DINSDAG 2 SEPTEMBER 1930. 271 van Burgemeester en Wethouders telkens met een half jaar kan worden verlengd, met een maximum van in totaal 2 jaar; d. de adressen bij den Raad, mei betrekking tot de radio distributie ingekomen, als afgedaan te beschouwen." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Koole zegt, dat het wel geen betoog behoeft, dat de sociaal-democraten zijn voor gemeentebeheer. Niettemin bevredigt het voorstel van Burgemeester en Wethouders hen niet. Om dit duidelijk te maken, zal hij, evenals Burgemees ter en Wethouders, de geschiedenis van het vraagstuk in herinnering moeten brengen. In December 1926 wendden verschillende personen zich tot het gemeentebestuur van Leiden met verzoek, om concessie te verkrijgen voor het spannen van draden over openbare wegen en wateren tot het uitzenden van radio-muziek. Die verzoeken zijn door Burgemeester eri Wethouders behandeld. Op 20 Januari 1927 hebben Burgemeester en Wethouders aan 5 aanvragers vergunning met eensluidende voorwaarden verstrekt. Deze menschen zijn toen opgeroepen tot een be spreking bij den Directeur der Gemeentewerken. Deze heeft de meening van Burgemeester en Wethouders uiteengezet. Burgemeester en Wethouders zouden de verdere leiding en de verdeeling van de stad in districten overlaten aan ge gadigden. Dit beteekende, dat zij de zaak verder moesten gereed maken en een schetsteekening moesten vervaardigen, die aan de goedkeuring van den Directeur der Gemeentewerken be hoorde onderworpen te worden. Nadat Ter Meer een schets teekening van het Kooi-kwartier had vervaardigd, heeft hij zich opnieuw tot den Directeur gewend, die hem zei, dat hij (Ter Meer) de vergunninghouder was en kon gaan be ginnen al was het op zes plaatsen tegelijk in de stad. Zij, die op 1 Mei 1927 aangevangen zouden zijn, zouden een ver gunning verkrijgen. Ter Meer begon op 3 Februari met 11 abonné's en had een net gespannen over den Lagen Rijndijk. Toen werd hem medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders het bericht hadden ontvangen, dat voor het verleenen van een gemeen telijke vergunning ook noodig was een machtiging van het Rijk. Hij heeft zich in Den Haag tot het Hoofdbestuur van de P. T. T. gewend, dat hem zei, dat in verband met een aanstaande wijziging van de regeling voor het geheele land de verleening van de machtigiugen tijdelijk was gestaakt. Ter Meer heeft toen zijn distributie moeten beëindigen. Zoodra hem echter in Augustus 1927 ter oore kwam, dat het Rijk opnieuw machtigingen verleende, heeft hij zich wederom tot het Hoofdbestuur gewend, dat hem mededeelde, dat zulk een machtiging alleen werd verstrekt, wanneer de gemeente schriftelijk verklaarde, dat de aanvrager vergunning had voor het spannen van draden over den openbaren weg ten behoeve van de radio-distributie. Hierop heelt Ter Meer zich gewend tot het gemeentebestuur, dat echter in deze richting nooit heeft medegewerkt. Spreker vraagt zich af, waarom Burgemeester en Wet houders nooit de vergunning van Ter Meer hebben inge trokken, hoewel zij met het standpunt van het Hoofdbestuur bekend waren en zelf van houding waren veranderd in ver band met het feit, dat een wettelijke regeling in de maak was. Zij hebben Ter Meer laten doorwerken, zelfs toen deze in November 1927 zijn net uitbreidde. Het Hoofdbestuur heeft meermalen de aandacht van Ter Meer er op gevestigd, dat hij foutief handelde, aangezien hij geen machtiging van het Rijk had. Zijn adviseurs verklaarden hem echter, dat men hem niet op grond van artikel 3 der wet van 1904 kon beletten uit breiding aan zijn net te geven, en daarom is hij verder gegaan. In April 1928 kreeg hij weer een sommatie van de P. T. T. om toch niet verder te bouwen. Hij heeft een maand gestopt, maar hij heeft advies ingewonnen en men heeft hem geadvi seerd bouw maar door, want de wet is niet van kracht. In Juni 1928 werd proces-verbaal tegen hem opgemaakt, maar hij werd vrijgesproken, omdat hij voor de uitbreiding van zijn net geen Rijksmachtiging behoefde. Toen de wet van 14 Mei 1930 van kracht werd, hebben Burgemeester en Wethouders verdere uitbreiding stop gezet. Waarom hebben zij dat niet onmiddellijk gedaan in Mei 1927 Nu heeft Ter Meer een groot kapitaal in de zaak zitten. Het praeadvies wil aantoonen, dat Ter Meer de schuldige is. Bij het verleenen van de vergunning echter werd de Directeur der Gemeentewerken aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Hij heeft zich van die taak wel op zeer eigenaardige wijze gekweteD. Nooit olte nimmer heeft de Directeur der Gemeentewerken zich met het spannen van de draden over den openbaren weg bemoeid. Ter Meer nam de voorwaarden zeer serieus op en meermalen is hij naar het Stadhuis gegaan, om met den Directeur der Gemeentewerken te spreken. Volgens art. 4 der voorwaarden moet de Directeur toestemming geven, maar dat is nooit geschied. Ter Meer is herhaaldelijk ten Stadhuize geweest en eindelijk beeft hij een brief geschreven aan den Directeur der Gemeentewerken, met verzoek om een onderhoud. De Directeur der Gemeentewerken heeft daarop schriftelijk geantwoord, dat de radio-distributie niet meer onder den dienst der Gemeentewerken ressorteerde en dat het onderhoud dus niet kon plaats hebben. Ook al was dat zoo, dan had de Directeur tevens dienen aan te geven, onder wie die zaak nu wel ressorteerde. Burgemeester en Wethouders hebben dus Ter Meer altijd zijn gang laten gaan, met de gedachte (dat blijkt uit het praeadvies): eenmaal raakt hij toch in onze netten verstrikt. Dat is nu dan ook gebeurd, maar is dat wel de juiste houding voor een gemeentebestuur van Leiden? Ter Meer heeft ahijd gemeend, dat hij voldaan had aan de voorwaarden van zijn vergunning en dat zijn werk de goedkeuring van Burge meester en Wethouders wegdroeg. Hij meende, dat hem door Burgemeester en Wethouders niets ten laste zou worden gelegd. In dat opzicht is hij bedrogen uitgekomen. De ver klaring in het praeadvies, dat de geheele schuld rust bij Ter Meer, kan spreker dan ook niet bevredigen. Ter Meer is zijn arbeid begonnen in de vuile overtuiging daarbij de medewerking van het College van Burgemeester en Wethouders te zullen hebben en niets anders verwachtende dan dat dit College aan het Hoofdbestuur van de P. T. T. schriftelijk zou mededeelen, dat het hem als vergunning houder had aangewezen. Spreker betreurt het, dat het College deze schriftelijke ver klaring niet heeft gegeven. Het is spreker bekend, dat Ter Meer in 1928 tot het College het verzoek heeft gericht een vier-aderigen grondkabel te mogen leggen, waarbij hij aanbood 10% van de abonnements gelden in de gemeentekas te storten. Op het oogenblik beweren Burgemeester en Wethouders, dat het net voor het systeem, dat Burgemeester en Wethouders denken te volgen, feitelijk ongeschikt is. Maar de Directeur der Gemeentewerken is door het College als toezichthouder aangewezen. Ook hier rust dus de schuld op het College. Spreker heeft zich door een deskundige laten inlichten. Deze zeide hem, dat het net in zeer goede conditie is. Ter Meer heeft het net onlangs nog geheel vernieuwd. Drie jaar heeft Ter Meer gewerkt, om het aantal abonné's op 1209 te brengen, en nu kan het toch niet de bedoeling van Burgemeester en Wethouders zijn in een opgemaakt bed te stappen. Indien de gemeente overgaat tot naasting van een bedrijf, dient zij een redelijke schadeloosstelling te betalen. Wat de overneming van het personeel van Ter Meer betreft het kan niet de bedoeling van Burgemeester en Wethouders zijn de werkloosheid te bevorderen en daarom zullen zij dit personeel dienen over te nemen. In verband met een en ander dient spreker een voorstel in, waarin hij zijn wenschen heeft belichaamd. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Koole het volgende voorstel is ingediend »De Raad, gehoord de besprekingen naar aanleiding van het door Burgemeester en YVethouders uitgebrachte praeadvies in zake Radio-Distributie, spreekt zich uit, dat Burgemeester en Wethouders zullen komen met voorstellen verder strekkende dan alleen overname van het distributienet, met name 1°. overname van het geheele radiodistributiebedrijf van C. ter Meer, 2°. overname van het bij ter Meer werkzame personeel en 3°. uitkeering van bedrijfsschade aan C. ter Meer. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Wilmer kan zich niet geheel vereenigen met het geen door vorige sprekers is gezegd, maar wel kan hij met verschillende opmerkingen volkomen instemming betuigen. Het vraagstuk van de radio-distributie kan op het oogenblik moeilijk worden opgelost, omdat de aanschaffingskosten van radio zich op het oogenblik in snel tempo in dalende richting bewegen. Het is de groote vraag, of over enkele jaren de radio-distributie nog zoo veel beteekenis zal hebben, en spreker is geneigd op die vraag een ontkennend antwoord te geven. Er zijn reeds prijzen genoemd; spreker heeft toevallig gisteren nog een aanbieding gekregen voor een toestel, compleet met luidspreker, voor 125.Bovendien wordt de aankoop ver gemakkelijkt (men mag dat gewenscht vinden of niet) door het huurkoopsysteem. Financieel wordt het verschil dus zeer gering en het is een feit, dat men aan een eigen toestel veel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 11