270
DINSDAG 2 SEPTEMBER. 1930.
teeren, terwijl een ander deel daarvan wordt uitgesloten.
Spreker acht dit bezwaar niet zoo ernstig, omdat hij de radio
ontvangst niet beschouwt als een levensbehoefte. Men kan
er ook wel buiten. Vroeger waren er menschen, die zich een
piano, een orgel of een gramofoon aanschaften, maar er waren
ook menschen, die zich die weelde niet konden veroorloven.
Wanneer bij de radio hetzelfde zich voordoet, is dat dus niet
zoo vreemd.
Wanneer het juist is, dat straks toestellen van 50.
110.en 120.in den handel komen, die men slechts
aan het lichtnet behoeft aan te sluiten, dan vervalt dat be
zwaar van verschil in welstand geheel.
Spreker behoudt zich voor zijn stem nader te bepalen en
zoo noodig zelf een voorstel in te dienen.
De heer Donders zal zijn stem aan het voorstel van Burge
meester en Wethouders niet kunnen geven. Hij is een tegen
stander van iederen vorm van radio-distributie, hetzij van
gemeentewege, hetzij door particuliere ondernemingen, en
dat wel uit billijkheidsoverwegingen. Spreker acht radio
distributie vooreerst niet billijk tegenover de Nederlandsche
Omroepvereenigingen. In dat opzicht verkeeren de A.V.R.Ü.,
de K.R.O., de V.A.R.A. en de N.C.R.V. in volkomen dezelfde
positie.
De vier groote omroepvereenigingen in ons land hebben
niet alleen groote uitgaven te doen ten behoeve van haar
technischen dienst, maar betalen ook zeer groote bedragen
voor haar artistieken dienst. Bovendien betalen zij elk ge
middeld ƒ300.per week aan auteursrechten.
Volgens het arrest van den Hoogen Raad van 3 April 1930
behoeven zij, die datgene, wat de omroepvereenigingen uit
zenden, bij de radio-distributie opnieuw uitzenden, daarvoor
geen auteursrechten te betalen.
Alle uitgaven te zamen, om haar programma's te kunnen
uitzenden, bedragen voor elke groote omroepvereeniging in
ons land eenige honderdduizenden guldens per jaar.
Wat doet nu de radio-distributie?
Datgene, wat zij van de uitzendingen der radio-omroep-
vereenigingen voor niets opvangt, wordt tegen een vrij aan
zienlijken prijs weer verkocht aan derden. Spreker vindt dat
zoo onbillijk tegenover de bestaande omroepvereenigingen,
dat hij zich niet kan uitspreken voor een radio-distributiebedrijf.
Misschien zal men daartegen aanvoeren, dat ook elke ont-
vangtoestelbezitter vrij is om, zonder aan een omroepvereeniging
te contribueeren, de radio-uitzending bij zich thuis te laten
hooren. Dat is echter vooreerst nog geheel iets anders dan
dat men hetgeen men gratis opgevangen heeft tegen betaling
verkoopt aan derden. Maar bovendien is dat een louter theo
retische opmerking; in de practijk staat wel vast, dat alle
particuliere luisteraars hetzij lid van een omroepvereeniging,
hetzij abonné op een hunner organen zijn, terwijl de klap-
loopers inderdaad tot de uitzonderingen behooren. De luisteraars
gevoelen die bijdrage over het algemeen wel degelijk als een
verplichting.
Het is natuurlijk mogelijk, dat ook degenen, die aangesloten
zijn bij een distributiecentrale, lid of abonné worden van een
omroepvereeniging of haar orgaan, maar de praktijk wijst
uit alle omroepvereenigingen weten dat maar al te goed
dat dit niet gebeurt.
De heer Goslinga zegt, dat de menschen toch een pro
gramma moeten hebben.
De heer Donders antwoordt, dat dit in den regel door de
centrale wordt verstrekt.
De heer Goslinga merkt op, dat dit niet mag.
De heer Donders houdt vol, dat het gebeurt. In de praktijk
hebben de omroepvereenigingen aan degenen, die aangesloten
zijn bij een distributie, bitter weinig.
Maar het voorstel is niet alleen onbillijk tegenover de
omroepvereenigingen, het is ook onbillijk tegenover dat deel
van den middenstand, dat zich toelegt op den verkoop van
radio-artikelen en ontvangtoestellen, want door een radio-
distributiebedrijf zal de verkoop van ontvangtoestellen be
moeilijkt worden. Hoe meer de radio-distributie zich uitbreidt
en hoe gemakkelijker men zich daarbij kan aansluiten, des
te minder ontvangtoestellen zullen worden verkocht. Dat ligt
in de rede.
Uit het Ingekomen Stuk blijkt, dat ook Burgemeester en
Wethouders zich de vraag hebben gesteld, of de radio-distri
butie in het algemeen in Leiden wel moest worden toegelaten.
Die vraag was echter voor het College blijkbaar buitengewoon
eenvoudig, want Burgemeester en Wethouders schrijven:
»De beantwoording van de eerste vraag, of de radio-distri
butie al of niet in de gemeente moest worden toegelaten,
leverde niet veel moeilijkheden op."
En waarom niet?
Burgemeester en Wethouders zeggen in de toelichting op
hun voorstel, dat de wering van de radio-distributie uit onze
gemeente zou neerkomen op een bevoorrechting van de meer-
gegoeden boven de mindergegoeden, waartoe uiteraard geen
aanleiding bestaat.
üp grond van dit argument zou men vrijwel alles van
gemeentewege kunnen invoeren, b.v. het openen van de ge
legenheid tot het maken van goedkoope autotochten, goedkoope
vliegtochten enz., het aanrichten van goedkoope feestmaaltijden,
het geven van goedkoope bioscoopvoorstellingen, goedkoope
concerten enz. Waar het hier niet gaat over een noodzakelijke
levensbehoefte, maar over een zuiver genotsartikel, kan spreker
dit argument niet onderschrijven, doch acht hij het integen
deel principieel onjuist. Bovendien acht hij het ook feitelijk
onjuist. Eenige jaren geleden kon men wellicht nog zeggen,
dat door het weren van de radio-distributie den mindergegoeden
iets werd onthouden, maar sedert de prijzen der ontvangtoestel
len door de sterke concurrentie en de snelle ontwikkeling van
het radiobedrijf aanmerkelijk zijn gedaald, is daarvan geen
sprake meer. Op de a.s. jaarbeurs te Utrecht zal Philips ver
schijnen met een ontvangtoestel voor wisselstroom, dat niet
meer dan 133.kost. Op de Funkausstellung te Berlijn is
Telefunken uitgekomen met een toestel van ƒ125.
Men zal'binnenkort, zoo niet reeds nu, voordeeliger uit zijn,
wanneer men een eigen toestel koopt, dan wanneer men bij
de radio-distributie de aansluitingskosten ad ƒ15.— plus het
jaarlijksche abonnementsgeld ad ƒ24.moet betalen. Bovendien
zal men dan meer kunnen genieten, doordat men niet aan
twee stations gebonden, maar in de keuze geheel vrij is. Doch
afgezien van een vergelijking met de kosten van een eigen
ontvangtoestel, gaan de kosten van aansluiting aan een radio
distributie toch boven de draagkracht van talrijke minder
gegoeden, zoodat van een zekere bevoorrechting altijd sprake
zal blijven. Daar is nu eenmaal niets aan te doen.
Het meest consequente, maar tevens het meest rigoureuze
zou zijn met alle radio-distributie nu dadelijk en ineens te
laten ophouden en de verleende vergunningen onmiddellijk
in te trekken.
Spreker wil daartoe echter geen voorstel doen, omdat hij
in alle geval een zekeren overgangstermijn zou willen open laten.
Spreker wenscht den toestand, die op 1 Januari 1930
bestond, nog een zekeren tijd te bestendigen, maar hij wil
uitbreiding verbieden. De gevolgen van het onmiddellijk in
trekken van alle vergunningen worden daardoor eenigermate
verzacht.
Hij dient derhalve het volgende voorstel in:
»De Raad,
Overwegende, dat radiodistributie noch van gemeentewege,
noch door een of meer particuliere ondernemers wenschelijk is;
Besluit:
a. niet tot radiodistributie van gemeentewege over te gaan;
b. het College van Burgemeester en Wethouders op te
dragen geene vergunningen te verleenen tot het spannen
van draden over gemeentegrond of water ten behoeve van
eene radiodistributie centrale;
c. het College van Burgemeester en Wethouders op te dragen
iedere vergunning tot het spannen van draden over gemeente
grond of water ten behoeve van eene radiodistributie centrale,
die door het College reeds mocht zijn verleend, ten spoedigste
in te trekken, met dien verstande evenwel dat de draden, die
krachtens eene reeds verleende vergunning tot 1 Januari 1930
reeds over gemeentegrond of water mochten zijn gespannen,
binnen een jaar na het intrekken der vergunning niet behoeven
te worden weggeruimd, welke laatste termijn door het College
van Burgemeester en Wethouders telkens met een halt jaar
kan worden verlengd, met een maximum van in totaal 2 jaar
d. de adressen bij den Raad, met betrekking tot de radio
distributie ingekomen, als afgedaan te beschouwen".
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Donders
het volgende voorstel is ingediend:
»De Raad,
Overwegende, dat radiodistributie noch van gemeentewege,
noch door een of meer particuliere ondernemers wenschelijk is;
Besluit:
a. niet tot radiodistributie van gemeentewege over te gaan
b. het College van Burgemeester en Wethouders te ver
zoeken geene vergunningen te verleenen tot het spannen van
draden over gemeentegrond of water ten behoeve van eene
radiodistributie centrale;
c. het College van Burgemeester en Wethouders op te dragen
iedere vergunning tot het spannen van draden over gemeente
grond of water ten behoeve van eene radiodistributie centrale,
die door het College reeds mocht zijn verleend, ten spoedigste
in te trekken, met dien verstande evenwel dat de draden, die
krachtens eene reeds verleende vergunning tot 1 Januari 1930
reeds over gemeentegrond of water mochten zijn gespannen,
binnen een jaar na het intrekken der vergunning niet behoeven
te worden weggeruimd, welke laatste termijn door het College