103 N°. 175. Leiden, 22 Augustus 1930. Bij raadsbesluit van 25 Maart 1929 (Ingek. Stukken No. 42) werd aan W. F. van Ingen Schenau Jr. voor den tijd van 5 jaren, ingaande 1 Mei 1929, verpacht de exploitatie van de buffetten in de Gehoorzaal tegen een bedrag van 3500.— per jaar. Deze pachtsom is 1250.per jaar hooger dan tot 1 Mei 1929 werd betaald, zulks mede als gevolg van de vergrooting van de koffiekamer en de verbouwing van de daaronder gelegen ruimte. De plannen voor den verbouw zouden zeker vóór 1 October 1929 (aanvang van het seizoen) zijn uitgevoerd, indien niet de Stadhuisbrand en andere omstandigheden een aanmer kelijke vertraging hadden veroorzaakt. Hierdoor is de verbouwing van de koffiekamer c. a. eerst in Maart j.l. gereed gekomen. In verband met deze vertraging nu vraagt de pachter restitutie van de over het tijdvak 1 Mei 19291 Mei 1930 betaalde hoogere huursom ad f 1250. Kan de pachter rechtens niet op teruggave van een ge deelte der pachtsom aanspraak maken, op gronden van billijkheid bestaat er o. i. wel aanleiding hem tegemoet te komen. Bestitutie van de hoogere pachtsom over een vol jaar ontmoet evenwel bij de Commissie van Fabricage en bij ons College bezwaar, aangezien het den heer van Ingen Schenau reeds bij de onderhandelingen over de ver lenging van de pacht bekend was, dat hij slechts gedurende een gedeelte van het eerste pachtjaar profijt van de ver bouwing zou kunnen trekken. Wanneer de restitutie wordt berekend over de meerdere pachtsom naar een tijdsduur van 5 maanden (geheele duur der vertraging van de verbouwing) en deze dus wordt be paald op rond ƒ.500.wordt een alleszins billijke regeling getroffen. Onder mededeeling, dat adressant alsnog verklaard heeft zich hiermede te kunnen vereenigen, geven wij Uwe Ver gadering, in overeenstemming met het advies van de Com missie van Fabricage, mitsdien in overweging te besluiten: a. aan W. F. van Ingen Schenau Jr. over het pachtjaar 1 Mei 19291 Mei 1930 kwijtschelding te verleenen van de pachtsom voor de buffetten der Gehoorzaal tot een bedrag van ƒ500. b. door vaststelling van den hierbij overgelegden begroo- tingsstaat, model D, dienst 1930, een bedrag van ƒ500. beschikbaar te stellen ten behoeve van de sub a bedoelde kwijtschelding. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan dit bedrag moet worden afgeschreven, is nog 7414.70 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 176. Leiden. 22 Augustus 1930. Het bestuur van het Instituut „Kern" heeft tot ons College het verzoek gericht te bevorderen, dat in de door het Instituut gehuurde beneden- en bovenverdieping van den Noorde lijken vleugel van het gebouw 's-Gravenstein" eenige ver beteringen worden aangebracht. De grenen balk onder den vloer van de vertrekken op de eerste verdieping moet worden versterkt, terwijl verder maatregelen ter bestrijding van de rioollucht in de benedenzaal dienen te worden genomen. De aan te brengen voorzieningen zullen vermoedelijk een uitgaaf van ƒ2000.vereischen. In overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage geven wij Uwe Vergadering, met verwijzing naar de in de Leeskamer liggende stukken, mitsdien in over weging door vaststelling van den hierbij overgelegden be- grootingsstaat, model C, dienst 1930, een bedrag van 2000. te onzer beschikking te stellen ten behoeve van het aan brengen van eenige voorzieningen in het aan het Instituut „Kern" verhuurde gedeelte van het gebouw ,,'s-Gravenstein". Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan dit bedrag moet worden afgeschreven, is nog ƒ6914.70 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 177. Leiden, 22 Augustus 1930. In hun hierachter afgedrukte, om praeadvies in onze handen gestelde, adressen van den Marktkoopliedenbond voor Leiden en Omstreken „Ons Belang" en van den Neder - landschen Bond van Marktkoopliedenvereenigingen wordt verzocht verschillende wijzigingen aan te brengen in de regelingen betreffende de Algemeene Markten De wenschen van eerstgenoemden bond komen, in het kort samengevat, op het volgende neer. In de eerste plaats wil hij de Zaterdagsche algemeene dagmarkt en de Zater- dagsche algemeene avondmarkt tot één markt vereenigd zien. Vervolgens wenscht hij verandering van het tarief van het marktgeld in dien zin, dat een marktgeld zal worden geheven van 12 ets. per ingenomen strekkenden Meter, in plaats van 15 ets. per ingenomen vierkanten Meter en dat de vaste jaarplaatsen, waarvoor 10.per jaar per M2. is verschuldigd, vervallen en voor het vervolg alleen vaste standplaatsen en dagstandplaatsen worden verstrekt. Voorts verlangt hij, dat een regeling in het leven wordt geroepen volgens welke de toewijzing van de standplaatsen" voortaan bij loting zal geschieden, de toegewezeu stand plaatsen, die één uur na den aanvang van de markt niet zijn ingenomen, opnieuw uitgegeven kunnen worden en de standplaatsen steeds moeten ingenomen worden door den houder of een lid van diens gezin, zoodat plaatsvervanging uitgesloten wordt. Verder wordt aangedrongen op de instelling van een Commissie van beroep tegen aan marktkooplieden opgelegde straffen. Ten slotte wordt gevraagd om in den vervolge geen wijzi gingen van verordeningen betreffende de algemeene markten ter hand te nemen, dan nadat overleg met de betrokkenen heeft plaats gehad. Met betrekking tot elk dezer punten deelen wij U het volgende mede. Vereeniging van de Zaterdagsche middag- en avondmarkten tot één markt zonder meer zou, aangezien zoowel op de middagmarkt als op de avondmarkt, met uitzondering van de vaste standplaatsen voor een geheel jaar. afzonderlijk marktgeld verschuldigd is, neerkomen op eene verlaging van het marktgeld met 50%. Voor eene dergelijke verlaging achten wij, na de belangrijke verlaging van het marktgeld in 1924 (deze verlaging bedroeg 40% van de toen geldende tarieven) en gelet op de tarieven in andere gemeenten geen aanleiding aanwezig. Zonder eene dergelijke verlaging van het marktgeld zou het evenwel niet in het belang van de marktkooplieden zijn, indien tot vereeniging van beide markten werd overgegaan. Daarvan toch zou het gevolg zijn, dat steeds een markt geld van ƒ0.30 per ingenomen M2 verschuldigd zou zijn, zoowel wanneer reeds bij den aanvang van de markt stand plaats wordt ingenomen, als wanneer dit slechts gedurende een gedeelte van den voor de markt bepaalden duur het geval is. Dat dit voor de marktkooplieden, vergeleken bij den bestaanden toestand, een achteruitgang zou beteekenen, is duidelijk, aangezien het, zooals in het rapport van den Directeur van den Markt- en Havendienst te lezen is, her haaldelijk voorkomt, dat kooplieden alleen gedurende den avond een plaats op de markt innemen en omgekeerd ook vele kooplieden uitsluitend hun waren overdag ten verkoop aanbieden. Al die kooplieden behoeven onder de tegen woordige regeling slechts 0.15 per ingenomen M2 te betalen. Bovendien is het met het oog op de beurtschippers, die des Zaterdags aan de Vischmarkt en de Botermarkt met hunne schepen ligplaats hebben en voor wie de noodige ruimte moet worden gereserveerd voor laden, lossen, sor- teeren enz., van belang, dat de marktkramen van de avond kooplieden eerst later op den dag worden geplaatst. Verandering van het tarief van het marktgeld in dien zin, dat een marktgeld wordt geheven van 12 ets. per inge nomen strekkenden Meter, in plaats van, gelijk thans, 15 ets. per ingenomen vierkanten Meter, (50 ets. voor de z.g. stand werkers) zou slechts tot ongemotiveerde verlaging van het marktgeld, alsmede tot ongelijkheid en onbillijkheid aanlei ding geven, zooals in de ter visie liggende stukken wordt aangetoond. Gelet op de soepele toepassing van de heffings verordening, acht dan ook de tweede adresseerende bond de gevraagde wijziging absoluut overbodig. Gelijkstelling van de van buiten de stad komende z.g. standwerkers met de stille verkoopers, moeten wij om dezelfde redenen ten zeerste ontraden. De vaste jaai plaatsen tegen gereduceerd tarief zijn in 1923 ook hier op aandrang van belanghebbenden in het leven geroepen. De regeling voldoet goed en de redenen, welke voor de afschaffing worden aangevoerd, zijn weinig klemmend. Wij kunnen dan ook niet inzien, dat de belangen van de marktkooplieden door afschaffing van de jaarplaatsen zouden worden gediend. Het verstrekken van de standplaatsen bij loting komt ons onnoodig voor. Deze wijze van verstrekking kan wellicht in andtre gemeenten wenschelijk zijn, voor Leiden is dit niet het geval, omdat op de Leidsche markten slechts enkele losse kooplieden komen. Bovendien biedt de bestaande regeling nog het voordeel, dat aan concurreerende koop lieden op verschillende gedeelten van de markt standplaats kan worden aangewezen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 3