MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930. 223 zoodat in de watertoevoer op gansch andere wijze zal moeten worden voorzienis de Raad dan verantwoord, wanneer hij voor dit doel een bedrag van ruim 1,5 milloen voteert, zonder zich van te voren de grootst mogelijke zekerheid omtrent een en ander te verschaffen? Die verantwoordelijkheid kan, naar spreker voorkomt, de Raad niet op zich nemen. Waarom is het geo-hydrologisch onderzoek niet, als uit gangspunt van de onderhandelingen, ingesteld en waarom zou het niet alsnog kunnen plaats hebben? De Raad heeft dan houvast. Het voornaamste object is nu een «ongewisse factor", die alle becijferingen in de war kan sturen. Spreker zou misschien nog alle risico van dien ongewissen factor willen aanvaarden, indien het voor de watervoorziening noodzakelijk zou zijn de exploitatie uit handen van de Leidsche Duinwater Maatschappij te nemen. Het bestaan van eeu dwingende noodzakelijkheid daartoe is echter niet aangetoond. Burgemeester en Wethouders hebben zich, zooals ook de heer Bosman reeds aanduidde, bepaald tot het neerschrijven van eenige algemeene beweringen en meeningen, zooals b.v. dat het een eisch van wijs gemeentebeleid is meer zeggenschap te verwerven, en dat de voorziening der gemeente met goed drinkwater een zaak van gemeentelijke zorg is. Voor ziening der gemeente van aardappelen is ook een zorg voor de gemeente, maar daar gaat men toch ook geen gemeente bedrijf van maken! Nu geeft spreker toe, dat het bij een monopolistisch bedrijf wel eenigermate anders kan zijn, maar het College gaat veel te ver, door te zeggen, dat het ver- leenen van een concessie 50 of 60 jaar geleden begrijpelijk was, maar dat het thans zoo verouderd is, dat geen verstandig sterveling er meer aan denkt. Spreker wil niet zoover gaan als de heer Parmentier, die zeide, dat dit socialistische be weringen waren, maar ze gaan toóh verre. Spreker stelt hier tegenover als sociologisch beginsel: wat zonder overheids bemoeiing kan worden tot stand gebracht, moet aan het initiatief der individuen en der vrije organisaties worden overgelaten. De overheid mag eerst dan ingrijpen, wanneer een maatregel in het algemeen belang gevorderd wordt en overheidshulp onontbeerlijk is. De taak der overheid is niet anders dan aanvullend. Is nu, aan de hand van dit beginsel, een verder ingrijpen der gemeente in casu geboden? Spreker zegt met opzet «verder", omdat de gemeente toch reeds ingegrepen heeft; men stelle zich niet voor, zooals het Ingekomen Stuk suggereert, dat de gemeente niets te zeggen heeft inzake de watervoorziening, dat de Leidsche Duinwater Maatschappij volmaakt haar eigen weg kan gaan en dat de gemeente aan haar nukken en grillen geheel is overgeleverd; die voorstelling is geheel onjuist. Bij het verleenen der concessie, in 1876, en later in 1925 heeft de gemeente reeds daadwerkelijk ingegrepen. Spreker leest dan ook in het Ingekomen Stuk, dat de gemeente «zich een aanzienlijke mate van zeggenschap heeft weten voor te behouden", dat de concessie «tal van waarborgen" biedt, dat het gemeentebestuur gebruik heeft gemaakt van «zijn niet geringe macht". Zoo zijn de tarieven en de voorwaarden van levering aan de goedkeuring van Burgemeester en Wet houders onderworpende president-commissaris wordt be noemd door den Gemeenteraad en heefl, met bevoegdheid tot assistentie, toegang tot alle boeken, bescheiden en werken der maatschappijvolgens artikel 14 kan de Maatschappij den watertoevoer niet stopzetten; balansen, groote werken, leeningen enz. zijn aan de goedkeuring van den Raad of van het College onderworpen. In feite bestaat er dus een groote mate van samenwerking met het practische gevolg, dat gedurende 55 jaren de gemeente voorzien is van voortreffelijk drinkwater tegen een billijken en, in vergelijking met de meeste andere gemeenten, lagen prijs, terwijl een zeer aanzienlijk bedrag jaar lijks in de schat kist der gemeente is gevloeid. Bestaat er dan nu bepaalde aanleiding voor de gemeente, om nog verder in te grijpen, om die samenwerking te ver breken en alle macht tot zich te trekken Het Ingekomen Stuk vermeldt verschillende moeilijkheden, die gerezen zijn. Iedere samenwerking, in welken vorm ook, als b.v. een huwelijk, een firma, een compagnonschap enz., brengt, moeilijkheden mee, maar toch kan zij zeer goede vruchten afwerpen. Nu blijken die moeilijkheden echter, bij nadere beschouwing, twistpunten te zijn, die zoowel door do gemeente als door de Maatschappij warm gehouden zijn met het oog op vóór- en nadeel bij eventueele naasting. De gemeente poogde het daarheen te leiden, dat zij bij naasting een zoo gering mogelijk bedrag behoefde te betalen, de Maatschappij trachtte daar tegenover die maatregelen te nemen, waardoor de gemeente in geval van naasting een zoo hoog mogelijk bedrag zou moeten betalen. Dit is inderdaad onaangenaam, maar van ernstige moeilijkheden, daaruit ontstaan, dat de Maatschappij dreigde in gebreke te blijven de gemeente van goed en vol doende drinkwater te voorzien, wordt in het Ingekomen Stuk geen melding gemaakt. Wel wordt telkens op afkeurenden toon gesproken van het maken van winst en het behalen van hooge dividenden het staat er niet met zooveel woorden, dat men het afkeurt, maar iedereen kan het er uit lezen en dan acht spreker het niet logisch, dat men later die winsten, die men afkeurt, weer binnen wil halen en aanprijzen als een van de sterkste argumenten voor deze transactie. Niet aangetoond is echter, dat deze Maatschappij ooit in haar sociale taak tekort geschoten is of tekort dreigde te schieten; maar dan is er voor de overheid ook geen reden, om nog verder in te grijpen dan zij reeds gedaan heeft. In het Ingekomen Stuk leest spreker: «Het is naar ons gevoelen voor geen tegenspraak vatbaar, dat op den duur de overheid, die geen ander belang te ver zorgen heeft dan het algemeen belang, beter dan een parti culiere ondernemer bij wie het maken van winst toch steeds een voorname rol speelt in staat is op de meest doeltreffende wijze voor de bescherming en instandhouding of uitbreiding van het winningsgebied en de aanvoerleidingen te zorgen." En verder: «De zeer noodige nauwkeurige controle op de instandhouding van de werken en buizennetten, de waarborgen van een goed technisch beheer bij voorkeur boven een politiek, op het be halen van hooge dividenden gericht, zijn eerder verzekerd, wanneer de gemeente volle zeggenschap heeft, dan wanneer zij slechts toezicht op het beheer der directie kan uitoefenen." De verwachting, dat, als de gemeente zich nu maar eens met de zaak gaat bemoeien, alles op ideale wijze zal gaan, is dus wel op hoogspanning ingesteld. Spreker plaatst zich liever op het meer nuchtere standpunt van verschillende vooraanstaande economen, die zeggen, dat de overheid geen toovenares is, die alles kan. Om er slechts één te noemen en daarmede te besluitenop blz. 169 van zijn economisch handboek schrijft Prof. Raaymakers: «ook houde men wel voor oogen, dat staatsbemoeiing geen toover- middel is om alle kwalen te genezen en alle goed te bereiken. Evenmin als de staat alles mag, evenmin kan hij alles." De heer van Eck kan zich in het algemeen vereenigen metdetoe- lichting van het vooorstel en de conclusies, waartoe Burgemeester en Wethouders zijn gekomen, maar heeft ook eenige bezwaren. In de eerste plaats acht hij den prijs, waarvoor de gemeente zich in hoofdzaak de zeggenschap over de waterleiding ver zekert, bijzonder hoog. Dit zal door de tegenstanders van de overheidsbemoeiing stellig als een argument tegen het voorstel worden aangegrepen. Waar het echter uitgesloten is, dat men voor een lageren piijs zijn doel kan bereiken, zal men over dit bezwaar moeten heenstappen. De heer Bosman zei, dat, indien de aandeelhouders er zoo op gesteld zijn de aandeelen voor dien prijs over te doen, dit beteekent, dat de prijs veel te hoog is. Dat is juist, maar aan den anderen kant dient men niet te vergeten, dat een gewaarborgd dividend van 15 °/o voor een aandeelhouder ook geen onverschillige zaak is. Er blijft natuurlijk een zeker risico bestaan en voor de gemeente is het een ontzaglijk moeilijke zaak, om de exploitatie, die voor het grootste gedeelte voor rekening van de overheid zal plaats hebben, onder deze omstandigheden aan te vangen. Indien het dan ook mogelijk zou zijn door uitstel te bereiken, dat de waterleiding voor een lageren prijs kon worden over genomen, zou spreker thans niet zijn stem aan dit voorstel geven. Wanneer thans echter niet tot de overname wordt besloten, zal men moeten afzien van deze uitbreiding van de overheidsbemoeiing of zal men later daarvoor een hoogeren prijs moeten betalen. Een ander bezwaar is, of met dezelfde werkwijze voldoende water kan worden verkregen om in de behoefte te voorzien. Het valt stellig niet te prijzen in het beheer van de Leidsche Duinwater Maatschappij, dat op dit belangrijke punt geen voldoende zekerheid bestaat. Dit kan echter voor spreker geen reden zijn om zijn stem aan dit voorstel te onthouden. Indien na eenige jaren zeer moeilijk of alleen tegen buitengewoon hoogen prijs de ge meente Leiden en de omliggende gemeenten van drinkwater kunnen worden voorzien, dan kan het zijn, wanneer de toe stand is, zooals Burgemeester en Wethouders dien geschapen wenschen te zien, dat dit uit een financieel oogpunt voor de gemeente nadeelig is en dat de berekeningen, die thans zijn gemaakt, gedeeltelijk falen. Wanneer echter de exploitatie op de tegenwoordige wijze blijft doorgaan, wordt de toestand naar sprekers meening veel ernstiger. Wel is waar betaalt de maatschappij het dan, zooals de heer Wilmer spreker interruppeert, maar de groote moeilijkheid zal zijn die maatschappij dan toch te dwingen al die maatregelen te nemen, die haar winst, zij het dan ook tijdelijk, voor een belangrijk gedeelte in gevaar brengen. Spreker is het eens met de bewering, dat de tegenstelling tusschen het streven naar hooge dividenden eri de zorg voor de levering van een goed product, niet altijd bestaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 7