MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930.
237
De Leidsche Katoen Maatschappij heeft deze brug gebouwd
om van de eene fabriek in de andere te kunnen komen en
den kabel van de eene fabriek in de andere te kunnen brengen,
even goed als de stoomleiding.
Men heeft geen klachten uit de burgerij vernomen, er is
nog geen ongeluk gebeurd, het lekt ook niet. Spreker begrijpt
dan ook niet, wat de heer van Eek op het oog heeft met de
Leidsche Katoen Maatschappij, die veel werklieden in dienst
heeft, iets in den weg te leggen.
De heer Elkerbout meent, dat wat hier is gedaan door de
directie van de Leidsche Katoen Maatschappij in strijd is
met het besluit, dat door den Raad is genomen.
Men heeft in de eerste plaats rekening te houden met de
genomen beslissing en daarbij niet voorop te stellen, of het
gemeentebelang gebaat of geschaad wordt. De beslissing dient
uitgevoerd te worden, zooals zij is genomen, en men heeftin
geen enkel opzicht de bedoeling gehad over de brug een
kabel te laten leggen voor de electriciteitsvoorziening.
Tot nog toe is van de loopbrug als zoodanig nog geen
gebruik gemaakt en het schijnt inderdaad, dat men de bedoeling
heeft gehad door het leggen van den kabel de verbinding
tusschen de beide fabrieksgebouwen tot stand te brengen.
De Raad heeft daarover nooit gesproken en de brug alleen
toegestaan voor het vervoer van goederen.
Spreker meent, dat indertijd reeds bezwaren zijn gemaakt
tegen het vervoer van steenkolen over de brug.
Volgens spreker moet de Leidsche Katoen Maatschappij aan
den Raad vergunning vragen voor het leggen van den
kabel over deze brug. Daarna kan de zaak door den Raad
beoordeeld worden.
De heer van der Reijden vereenigt zich met het betoog
van den heer Bergers en is eveneens van oordeel, dat een
fabriek, die in het bezit is van een brug, welke de beide
fabrieksgebouwen verbindt, deze brug even goed voor een
electriciteitskabel als voor een stoomleiding mag gebruiken.
Bet gemeentebelang wordt niet geschaad, want als de ver
gunning wordt geweigerd, zal de fabriek toch geen stroom
betrekken van de gemeente. Er is dan ook volgens spreker,
geen enkele reden om de directie van deze fabriek te hinderen.
De heer Goslinga wijst er op, dat deze fabriek een ver-
bindingsbrug heeft gevraagd voor het verkeer tusschen de
beide fabrieksgebouwen. Dat verkeer omvat het transport van
goederen, van stoom en, blijkens hetgeen is gebeurd, ook het
transport van electrischen stroom.
De vergunning, die door het College is gegeven, spreekt
niet over het gebruik, dat van de brug kan gemaakt worden,
maar veronderstelt, dat deze brug, zooals de heer van Eek
het terecht heeft gekaraktiseerd, dient voor het verkeer
tusschen de beide fabrieksgebouwen.
Wanneer de heer van Eek het hebben van dezen kabel
bestrijdt op grond van het gevaar, zou spreker hem willen
vragen: overdrijft ge niet wat erg, want een stoomleiding,
welke wel genoemd is, is ongetwijfeld zeer veel gevaarlijker
dan een kabel.
De heer Eikerbout zegt: die is omwoeld; een kabel ook;
daarop wordt door de Arbeidsinspectie toegezien. Voor eiken
niet-technicus is duidelijk, dat een stoomleiding heel wat
gevaarlijker is dan een electrische kabel. De aap komt echter
uit de mouw in de rede van den heer Groeneveld, die zegt:
hij gebruikt electriciteit, die hij in de eene fabriek opwekt,
in de andere, en dat is in strijd met het monopolie der ge
meente. Inderdaad wekt de Leidsche Katoen Maatschappij
haar eigen stroom op, maar zij heeft toch een contract met
de gemeente; de gemeente stelt n.l. een zeker vermogen als
reserve ter beschikking der maatschappij, tegen 1500.
per jaar, ook wanneer die fabriek geen enkel K.W.U. afneemt;
indien er storing is, kan zij dus gebruik maken van de
Leidsche centrale. Dit contract loopt einde van het volgende
jaar af en zal misschien vernieuwd worden, want bedrijfs
zekerheid is voor een fabriek van het allergrootste belang.
Echter heeft de fabriek reeds in 1897 vergunning gekregen
van den Raad tot het leggen van een ondergrondschen kabel
tusschen beide fabrieken; die kabel ligt er nog en spreker
acht het buitengewoon twijfelachtig, of de Katoen Maat
schappij, alleen om een anderen kabel te hebben, den aller-
duursten weg heeft gekozen, n.l. het leggen van een lucht
brug; dan had de Maatschappij eenvoudiger vergunning kunnen
vragen dien ouden kabel door een nieuwe, grootere te ver
vangen. Natuurlijk had de Raad daartoe wel toestemming
gegeven, want het was wel een uiting van allerbenepenste
concurrentiezucht geweest, wanneer niet was toegestaan, niet
dat die Maatschappij stroom levert aan derden dat is
zelfs bij provinciale verordening verboden maar dat in
de eene fabriek opgewekte stroom door de openbare straat
overgebracht wordt naar de andere; dat mag niet geweigerd
worden, omdat de gemeente dan een klant van de electrische
centrale ontgaat. Op het oogenblik is een wetsontwerp aan
hangig, dat de gemeente dit zelfs niet meer kan beletten door
de vergunning te weigeren; dat moet dan toegestaan worden.
De vergunning voor het hebben van die brug regelt dus
niets over het gebruik ervanspreker geeft toe, dat bij het
verleenen van die vergunning niet speciaal het leggen van
een kabel vermeld is, maar hij geeft niet toe, dat dit op zich
zelf al een reden is om het die firma daarover moeilijk te
maken, ook omdat het belang der gemeente daardoor niet
geschaad wordt; dat is het eenige criterium, dat mag gelden.
De heer Groeneveld heeft gezegd, dat het een lastige firma
is, die de gemeente dwarszit enz. Maar dat is geen reden om
een vergunning te weigeren, waartegen het gemeentebelang
zich niet verzet. Hetgeen gebeurd is met de galerij wil spreker
niet goedpraten, maar dat mag op zich zelf geen reden zijn
om het hebben van iets, dat niet in strijd is met het ge
meentebelang, niet te tolereeren. Die gedachte zal in den Raad
ook geen meerderheid kunnen vinden. Als Burgemeester en
Wethouders dien kant zouden uitgaan, zou de Raad op veel
gevoeliger wijze dan in de zitting, waarin de precariorechten
zijn behandeld, Burgemeester en Wethouders aan de ooren
kunnen trekken en hun kunnen vragen: wat gaat ge nu be
ginnen, ge zijt niet aangesteld om de burgerij te plagen, maar
wel tot regeeren.
Burgemeester en Wethouders meenen derhalve, dat, waar
hier het gemeentebelang niet wordt geschaad, kan worden
berust in het feit, dat over de brug een kabel is gelegd. Dat
houdt niet in, dat de firma alles mag doen en laten, wat zij
wil. Burgemeester en Wethouders zullen daarop toezien.
Zij adviseeren tot verwerping van de motie.
De heer van Eck moet wijzen op twee bedenkelijke con
sequenties van het standpunt van Burgemeester en Wet
houders.
Indien hier in het leggen van een electriciteitskabel wordt
berust, waarom zou men het dan niet doen in het leggen van
een warm-waterleiding, die wel gevaar kan opleveren? In elk
geval geeft men het recht uit handen, om dat te controleeren.
Bij het verleenen van de vergunning wist men, dat een
stoomleiding zou worden gelegd, en nu gaat het niet aan,
dat, zonder dat er verder iets gebeurt, de fabriek zelf uit
maakt, wat al of niet onder de vergunning is begrepen.
Het tweede gevaarlijke is, dat nu de vraag rijst, of ook
over de andere bruggen, die in de gemeente fabrieken met
elkaar verbinden en over de straat zijn gelegd, electriciteits-
kabels mogen worden getrokken. Volgens spreker is daar geen
sprake van. Het lichaam, dat de vergunning verleent, is ook
het lichaam, dat bepaalt, hoever de vergunning zich uitstrekt.
Er is geen sprake van, dat spreker het de Leidsche Katoen
Maatschappij wil lastig maken. Hij wil haar alleen brengen
onder het gemeene recht, hetgeen geen onbillijke eisch is.
Spreker begrijpt niet, waarom men zou moeten wachten,
tot een ongeluk is gebeurd. Ook voordat dit plaats heeft, kan
men maatregelen nemen tegen iets, dat onbehoorlijk is.
De heer Goslinga heeft gezegd, dat, wanneer het wetsontwerp
in zake de electriciteitsvoorziening wordt aangenomen, de ge
meente er buiten staat. Wanneer een algemeene concessie voor
het opwekken van electriciteit is verleend, zal een particulier,
indien hij het ook wil doen, ontheffing moeten vragen. Dan
zal niet de gemeente, maar een ander lichaam het beoor-
deelen. Zoolang de Electriciteitswet er niet is, heeft de Raad
er over te oordeelen.
Spreker kan het oordeel van Burgemeester en Wethouders
respecteeren, maar hij begrijpt niet, dat Burgemeester en
Wethouders in dergelijke twijfelachtige gevallen niet het
oordeel van den Raad hebben ingewonnen. Spreker kan dit
niet billijken, evenmin als hij kan goedkeuren, dat de Leidsche
Katoen Maatschappij zich niet in verbinding heeft gesteld met
Burgemeester en Wethouders voor het verkrijgen van de toe
stemming.
Spreker is bereid later de vraag onder de oogen te zien, of
het belang van de fabriek eischt, dat de vergunning wordt
gegeven. Hij wenscht echter, dat de Leidsche Katoen Maat
schappij niet zelf zal uitmaken, wat onder de vergunning valt.
Daartegen dient de Raad zich te verzetten.
De heer Manders zegt, dat hij, wanneer het ging over de
vraag, of die brug er moest komen, dat niet zou willen. Nu
zegt de heer Goslinga, dat spreker zoo voor de industrie is,
maar juist daarom is spreker er tegen, want die maatschappij
heeft dat geld uitgegeven, zonder dat die brug gebruikt wordt,
althans voor goederenvervoer. Nu die brug er echter eenmaal
ligt, zou spreker gaarne willen weten, of die firma verplicht
is aan te vragen daar een kabel te mogen leggen. Of kan zij
dat doen zonder vergunning te vragen? Dat heeft spreker-
niet gehoord.
De heer Koole wenscht iets te zeggen over het gevaar van
zoo'n kabel. Des winters komt het meermalen voor, dat de