236
MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930.
der Lichtfabrieken geen sprake. Wanneer de Leidsche Katoen
Maatschappij daartoe ooit zou willen overgaan, staat het
openbare gezag een serie middelen ten dienste om dat te
voorkomen.
Als voorzitter van de Commissie voor de Lichtfabrieken kan
spreker verklaren, dat de heer van Eek een getrouw beeld
heeft gegeven van de meeningen, die in de Commissie over
deze zaak bestonden.
De heer van Eek was echter minder juist, toen hij zich
meende te kunnen beroepen op het advies van de Directie
van de Lichtfabrieken. Spreker meent althans van den heer
van Eek te hebben verstaan, dat de Directie van de Licht
fabrieken ook bezwaar had tegen het aanwezig zijn van den
kabel. Dat is niet juist. De Directeur heeft aan de Commissie
medegedeeld, dat de aanwezigheid van dien kabel hem geen
aanleiding geeft tot het doen van bijzondere voorstellen. Ten
slotte heeft hij gezegd:
»Ik acht het daarom ongewenscht de Leidsche Katoen
Maatschappij over deze zaak lastig te vallen, ten einde een
goede kans te behouden om ook na 1931 een contract voor
stroomlevering met dezen verbruiker af te sluiten."
De Directeur, zich stellende op commercieel standpunt en
ook de belangen der gemeente in het oog vattende, meende,
dat hiermede de belangen der gemeente niet geschaad werden.
Met dat standpunt hebben Burgemeester en Wethouders zich
vereenigd en dus besloten geenerlei stappen te doen. Burge
meester en Wethouders zagen totaal geen aanleiding om dat
aan den Raad mede te deelen, zooals de heer van Eek had
gewild; het College had bij den Raad moeten komen, indien
het meende, dat er wel stappen gedaan moesten wordendan
had het moeten voorstellen aan die vergunning een voor
waarde te verbinden of, als de Katoen Maatschappij daarvan
niet gediend was, om de tot wederopzeggens toe verleende
vergunning in te trekken. Het College meende echter alleen
tot die opzegging te kunnen overgaan, wanneer het gemeente
belang dat beslist eischte, en niet op grond van een omstan
digheid, waarvan niet kon worden aangetoond, dat het gemeente
belang erdoor geschaad werd, hetgeen willekeurig zou zijn.
Daarvoor moet altijd een behoorlijke grond zijn, n.l. dat het
gemeentebelang geschaad wordt, vóórdat men tot zoo'n rigou-
reuzen maatregel overgaat.
De heer van Eck is door het antwoord van den Wethouder
niet bevredigd. De Wethouder heeft sprekers stelling absoluut
niet weerlegd: de Raad heeft toestemming verleend voor deze
brug, die o.a. zou dienen voor een stoomleiding. Volgens Burge
meester en Wethouders verzet de vergunning zich daar niet
tegen, maar als men zich een uitzonderingsrecht ziet toegekend,
dan is dat limitatief en kan men daaraan toch niet willekeurig
uitbreiding geven, zeggende: dat is niet verboden bij wet of
verordening, of: daar verzet het gemeentebelang zich niet tegen.
Spreker kan een dergelijke uitbreiding van die vergunning
niet aanvaarden. Men wist, dat die brug zou gebruikt worden
voor het leggen van een stoomleiding; spreker geeft toe, dat
de kabel niet in staat is stroom van een dergelijke spanning
te transporteeren, dat aan derden geleverd kan worden, maar
direct had er de aandacht op gevestigd moeten worden dat
de kabel er lag. Waarom zou de Katoen Maatschappij geen
hoogspanningskabel over die brug mogen leggen Dat is in
de vergunning ook niet verboden. Moet men maar afwachten
en heeft die fabriek het recht te doen, wat zij zelf noodig
oordeelt? Een dergelijke vergunning wordt toch verleend voor
een bepaald doel en geen der Raadsleden heeft indertijd er
aan gedacht, dat hier een kabel zou worden gelegd. Het had
tenminste toch op den weg van de Katoen Maatschappij ge
legen om tot het College te zeggen: wij zijn dat van plan;
bestaat daartegen bezwaar of is volgens het College in die
vergunning ook begrepen het leggen van een kabel?
Het gaat niet aan om, nu het eenmaal is gebeurd, te zeggen:
het is niet verboden en het gemeentebelang verzet er zich
niet tegen. Moet men dan afwachten tot een kabel wordt ge
legd, waartegen het gemeentebelang zich wel verzet? Wie
houdt er dan toezicht op? Men meent, dat de firma alles kan
doen, wat zij wil, tenzij er over geklaagd wordt.
De bovengrondsche leidingen blijven gevaarlijk, ook al wordt
er toezicht op uitgeoefend, en zij zijn het vooral, wanneer zij
over de straat gaan.
Men kan zeggen: de belangen van de fabriek eischen het.
In dat geval kan een gemotiveerd verzoek worden ingediend,
dat in den Raad kan worden besproken. Het gaat niet aan
om, nu de fabriek doet, alsof het leggen van den kabel onder
de vergunning begrepen is, te doen, alsof er niets is gebeurd.
In verband met een en ander dient spreker het volgende
voorstel in
»De Raad spreekt als zijn oordeel uit, dat onder de aan
de Leidsche Katoen Maatschappij verleende vergunning om een
verbindingsbrug te maken tusschen hare fabrieksgebouwen
aan de Heerengracht en de Looiersstraat niet begrepen is,
dat de Katoen Maatschappij nu ook toestemming heeft
verkregen om over die verbindingsbrug een electriciteitskabel te
leggen."
Indien de Raad dit voorstel aanneemt, komt de zaak in de
zuivere positie: de Leidsche Katoen Maatschappij dient een
gemotiveerd verzoek in, naar aanleiding waarvan de Raad kan
uitmaken, of het gemeentebelang de inwilliging er van eischt.
Spreker vindt het ongerijmd, dat Burgemeester en Wet
houders hier toelaten, dat eigenmachtig door een fabrikant de
rechten, die hem zijn toegekend bij een vergunning, worden
uitgebreid. De Raad mag dit niet toelaten.
De heer Groeneveld meent, dat de Leidsche Katoen Maat
schappij geen stroom betrekt van de gemeentelijke centrale,
maar zelf stroom opwekt, dien zij voert langs den onder-
havigen kabel.
Spreker heeft de wordingsgeschiedenis van de electrische
centrale nog eens nagegaan en daaruit is hem gebleken, dat
het toenmalige gemeentebestuur zich op het standpunt heeft
geplaatst, dat geen concessie moest worden verleend aan een
particuliere onderneming, maar het bedrijf in eigen beheer
moest worden genomen. De hoofdinhoud van een concessie,
aan particulieren gegeven, is de toestemming om gebruik te
maken van gemeentegrond.
In het geval van de Leidsche Katoen Maatschappij wordt
een gevaarlijk praecedent geschapen, want hier wordt wel
degelijk gebruik gemaakt van gemeentegrond om door parti
culieren opgewekten stroom te vervoeren.
De Leidsche Katoen Maatschappij zou ook stroom kunnen
opwekken voor andere bedrijven. Aan haar terreinen grenzen
de meelfabriek en de grofsmederij. Die beide fabrieken zijn
te bereiken, zonder dat men daartoe gebruik behoeft te maken
van gemeentegrond.
Spreker ziet hier dus gevaar in. Nu is het spreker opge
vallen, dat, hoewel toestemming tot die brug is verleend om
er een stoomleiding over te leggen, deze brug reeds meer
dan een half jaar half afgebouwd is blijven staan en absoluut
nog niet bruikbaar is om er goederen over te vervoeren,
maar men heeft wel onmiddellijk er een kabel langs gelegd.
Dit heeft op spreker den indruk gemaakt, dat deze brug
alleen gemaakt is om er een kabel langs te leggen. Wanneer
toestemming was gevraagd om over gemeentegrond een kabel
te spannen voor het vervoer van zelf opgewekte stroom, zou
die waarschijnlijk niet zijn gegeven door den Raad, maar er
is misschien gedacht: ongevraagd is ongeweigerd en als ik
die brug eenmaal heb, zal ik er wel een kabel over leggen.
Spreker acht het evenwel verkeerd, dat men gemeentegrond
gebruikt voor het exploiteeren van een electrisch bedrijf en
aldus de bepalingen ontduikt. Deze onderneming is altijd een
beetje dwars; spreker heeft wel eens gehoord, dat de gemeente
inzake de vervuiling van de gracht ook steeds moeilijkheden
met haar heeft; ook wordt verteld dat zij op de Oranjegracht
een soort galerij langs de fabriek had en er nooit eenige
vergoeding voor heeft betaald. Een jaar geleden heeft de ge
meente er wel op gestaan en toen is die galerij afgebroken en
in het water der gemeente gegooid. De Directie van deze
onderneming heeft dus wel eigenaardige manieren en, is spreker
goed ingelicht, dan heeft het gemeentebestuur wel eens meer
last. In dit geval gaat de Directie ook niet recht op haar
doel af, maar vraagt zij een verbindingsbrug voor goederen
vervoer en stoomleiding, maar gebruikt haar voor een ander
doel. Die Directie is dus eigenlijk de eenige concessionaresse
voor het exploiteeren van een electrisch bedrijf; geen enkele
onderneming heeft het recht kabels over gemeentegrond te
leggen. Deze Directie ook niet, maar die heeft dat recht een
voudig genomen en spreker heeft den indruk, dat de Raad
aldus is bedrogen, omdat de Directie andere bedoelingen had
dan zij voorgaf. De gemeente moet dat niet toestaandaaraan
zijn gevaren verbonden.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van den heer van Eck, luidende:
»De Raad spreekt als zijn oordeel uit, dat onder de aan de
Leidsche Katoen Maatschappij verleende vergunning om een
verbindingsbrug te maken tusschen hare fabrieksgebouwen
aan de Heerengracht en de Looiersstraat niet begrepen is,
dat de Katoen Maatschappij nu ook toestemming heeft ver
kregen om over die verbindingsbrug een electriciteitskabel te
leggen."
De heer Bergers begrijpt niet, waarom de heer van Eck
bezwaar heeft tegen dien kabel; de stoomleiding, waarvoor
wèl toestemming gegeven is, levert meer gevaar op voor om
wonenden of voorbijgangers dan die kabel. Zoolang er nog
geen klachten zijn van buren, begrijpt spreker niet, waarom
de heer van Eck dit eigenlijk wil beletten. Men moet zooveel
mogelijk zorgen, dat de industrie bloeit, en haar zoo weinig
mogelijk in den weg leggen; waarom moet men deze maat
schappij moeilijkheden in den weg leggen, om een kabel over
die brug te leggen?