MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930. 235 De heer Splinter zegt, dat Oegstgeest zelf kort geleden heeft besloten om verschillende wegen te asphalteeren, waarvoor een crediet van 80.000.is toegestaan. Waar die gemeente dus voor 80.000.gaat asphalteeren, kan Leiden best het zelfde met dat kleine stukje weg doen. De heer Manders spreekt van ongelukken, maar ongelukken kunnen altijd en overal gebeuren, ook op straatwegen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van de heeren Groeneveld en Manders, luidende: »Ondergeteekenden stellen voor op den Hoogevoortschen weg (Endegeesterlaan) een klinkerbestrating te doen aan brengen voor 10.000. De heer Zitman had ook gaarne in deze motie zien op genomen, dat, waar de weg aan het eene einde 6 M. breed is en aan het andere 4 M., dit desnoods gemiddeld 5 M. werd, in elk geval zoo dicht mogelijk tot de boomen toe. De Voorzitter zegt, dat de heer Splinter reeds toegezegd heeft, dat hij dit onder oogen zal zien. Het amendement van de heeren Groeneveld en Manders wordt aangenomen met 16 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, van Stralen, van Tol, Manders, van E=, Eikerbout, Reimeringer, de Meij, Huurman, Groeneveld, Koole, Vallentgoed, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Eek, Kooistra en Zitman. Tegen stemmen: de heeren Romijn, Bergers, Wilmer, van der Reijden, Donders, Tepe, Splinter, Goslinga, Kuivenhoven, van Rosmalen en Coster. (De heeren Parmentier en de Reede hadden de vergadering inmiddels verlaten.) Het aldus geamendeerde voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXI. Interpellatie van den heer van Eek in zake het leggen van een electriciteitskabel door de Leidsche Katoen Maat schappij over de verbindingsbrug tusschen hare fabrieks gebouwen aan de Heerengracht en de Looiersstraat. De heer van Eck stelt het College van Burgemeester en Wethouders de volgende vraag: «Waarom hebben Burgemeester en Wethouders berust in het feit, dat de Leidsche Katoen Maatschappij een electrici teitskabel heeft gelegd over de verbindingsbrug tusschen haar fabrieksgebouwen aan de Heerengracht en Looiersstraat, zonder dat haar daarvoor toestemming is verleend?" Spreker heeft getracht deze zaak langs een meer eenvoudigen weg dan die van een bespreking in het openbaar tot oplossing te brengen, waarin hij echter niet is geslaagd. Toen spreker van omwonenden had vernomen, dat over de brug een electriciteitskabel was gelegd, heeft hij daarvan kennis gegeven aan de Commissie voor de Lichtfabrieken. Men was over dit feit in de Commissie zeer verwonderd, maar een ingesteld onderzoek deed blijken, dat het bericht juist was. Toen deze zaak weer in de Commissie kwam, meende de Commissie, op advies van den Directeur, in dezen niet te moeten optreden, aangezien de vergunning tot het maken van de brug was verleend door den Raad en dit dus een zaak van Burgemeester en Wethouders was. Zii heeft toen van dit feit kennis gegeven aan het College van Burgemeester en Wethouders. Het College heeft daarna aan de Commissie gevraagd, wat in dezen moest worden gedaan. De Commissie is niet tot een eenstemmig oordeel gekomen. De meerderheid was van oordeel, dat voor het leggen van een electriciteitskabel vergunning moest worden gevraagd aan den Raadde minderheid meende, dat kon worden vol staan met ten opzichte van de Leidsche Katoen Maatschappij de verklaring af te leggen, dat de gemeente zich al haar rechten voorbehield. Nadat dit advies aan het College was uitgebracht, is van het College bericht ingekomen, dat het niets zou doen. Door dit korte en duidelijke antwoord werd de zaak niets verder gebracht. Waar het College dus van oordeel is, dat in dezen moet worden berust, wenscht spreker de vraag te stellen, hoe het College daartoe gekomen is. Spreker kan n.l. niet ontkennen, dat het ter zijde stellen van het advies van de Commissie van de Lichtfabrieken spreker in hooge mate heeft verwonderd. Men heeft aan de Leidsche Katoen Maatschappij indertijd vergunning gegeven tot het bouwen van een brug. Ingevolge artikel 7 der verordening op het bouwen en sloopen kan alleen de Raad die vergunning geven. Met andere woorden, daarvoor is een uitzonderingstoestand geschapenin het algemeen is het verboden, maar in bijzondere omstandigheden wordt het door den Raad toegestaan. Toen de Raad dit toe stond, wist hij, dat die brug niet alleen zou dienen voor het vervoer van personen en goederen, maar ook voor het leggen van een stoomleiding; de Katoen Maatschappij heeft echter, zonder daarvoor toestemming te vragen of daarvan kennis te geven, ook een electriciteitskabel aangelegd; spreker kan zich niet vereenigen met de meening van Burgemeester en Wethouders, dat dit onder de vergunning begrepen zou zijn. Het verleenen van die toestemming is het scheppen van een uitzonderingstoestand, die echter niet zoo zonder meer uit gebreid mag worden. De consequentie van het standpunt van Burgemeester en Wethouders is, dat, nu die brug er eenmaal is, die eigenlijk een soort privaat eigendom wordt der Katoen Maatschappij, die alles kan doen, wat niet door wet of ver ordening verboden is. Spreker acht dat een zeer gevaarlijke consequentie. De Katoen Maatschappij heeft nu een laagspan- ningskabel aangelegd, maar kan even goed een hoogspannings kabel aanleggen; zij heeft een stoomleiding, maar kan even goed een leiding voor warm water maken. Spreker heeft daar zeer ernstig bezwaar tegen. Wanneer de Katoen Maatschappij een hoogspanningskabel aanlegt, is het mogelijk dat zij ook andere, belendende fabrieken gaat bedienen. Nu kan men zeggen: voor het toezicht op de veiligheid zorgt het Rijk; zeker, toezicht is een mooi ding, maar kan toch niet alle gevaar voorkomen bij een hoogspanningskabel of warmwater leiding. Dat kan toch nooit de bedoeling van den Raad ge weest zijn. Die brug is toegestaan voor bepaalde doeleinden, waarvoor men wist, dat die brug zou worden gebruikt, al stond dat niet in de vergunning, Misschien ondervindt de electrische centrale schade, doordat men gaat leveren aan andere fabrieken, maar ook de veiligheid kan geschaad worden. Spreker begrijpt het standpunt van Burgemeester en Wet houders niet; de Raad heeft, onder groote oppositie, wegens het nadeel voor de omwonenden, nadat eerst de stemmen hadden gestaakt, die vergunning verleend jjmet 18 tegen 14 stemmen en het is toch zeer twijfelachtig, of de Katoen Maat schappij het recht heeft die brug voor andere doeleinden te gebruiken; in plaats dat het College dat ter kennis brengt van den Raad, doet men, alsof het de natuurlijkste zaak der wereld is, en laat men het rusten. Spreker kan zich daarmede absoluut niet vereenigen. Hij heelt er een hekel aan, dat vrijmoedige menschen meer rechten krijgen dan menschen, die bescheiden en correct zijn. Indien de Leidsche Katoen Maatschappij meent de ver gunning noodig te hebben in het belang van haar fabriek, heeft zij zich met een gemotiveerd verzoek te wenden tot den Raad. De Raad kan ten slotte beoordeelen, of de aange voerde motieven voldoende zijn om de concessie te verleenen. Het gaat echter niet aan om, wanneer een uitzonderings positie is geschapen, te doen alsof men met die brug mag handelen, zooals men dat verkiest, zonder iets te vragen of van de wijziging zelfs kennis te geven. Spreker noemt de houding van Burgemeester en Wethou ders in dezen een wonderlijke. Degene, die een vergunning uitreikt, heeft in twijfelachtige gevallen te beslissen, of de vergunning ook op die gevallen betrekking heeft. Spreker kan dan ook niet begrijpen, waarom Burgemeester eu Wethouders den Raad er geheel buiten hebben gelaten. De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders hebben besloten geen stappen tegen de Leidsche Katoen Maatschappij te doen, aangezien zij van oordeel zijn, dat de vergunning tot het hebben van de luchtbrug zich niet verzet tegen het leggen van de kabel op die brug en dat ook overigens de belangen van de gemeente niet door het aanwezig zijn van den kabel op de brug worden geschaad. De vergunning tot het maken en hebben van de brug regelt niets over het gebruik van de brug en verzet zich niet tegen het bezigen van de brug ten behoeve van de electriciteits- voorziening der beide fabrieksgedeelten. Integendeel, in het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan den Gemeente raad wordt er van gewag gemaakt, dat de verbinding niet alleen moet dienst doen als transportbaan, maar ook voor een ander doel, n.l, het overbrengen van een stoomleiding. Wil de Leidsche Katoen Maatschappij electrischen stroom opwekken voor lèvering aan derden, dan heeft zij daarvoor noodig een vergunning van Gedeputeerde Staten in gevolge de electriciteitsverordening voor Zuid-Holland. De vergunning kan worden geweigerd op grond, dat de levering de openbare veiligheid of een goede ontwikkeling der electriciteitsvoor- ziening zou schaden en dit niet door het stellen van voor waarden kan worden voorkomen. Gedeputeerde Staten moeten Burgemeester en Wethouders hooreri. Voor belanghebbende staat beroep open op de Provinciale Staten. Van een poging om door middel van dezen kabel electrici- teit te leveren aan derden is naar het oordeel van de Directie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 19