232 MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930. Er wordt getwist over de vraag, of dit in 20 of 40 jaar zal gebeuren, maar de communis opinio is, dat te zijner tijd die winplaats uitgeput zal zijn; met het oog daarop zegt de Wethouder, en daarin kan spreker hem niet bijvallenof men die aandeelen koopt of niet, is van betrekkelijk ondergeschikt belang, want als het verkeerd gaat met de waterleiding maatschappij, moet de gemeente daarin toch op eigen kosten voorzien; als de maatschappij het niet doet, moet de ge meente het toch doen. Daarbij ziet men toch over het hoofd, dat, wanneer de gemeente die aandeelen koopt, waaronder toch ook begrepen is de waarde van die winplaats, en die winplaats geeft niet voldoende water meer, de gemeente het verlies van die mindere waarde der winplaats toch lijdt door haar aandeelenbezit. De Voorzitter ontkent dit. De heer Romijn meent, dat, wanneer die winplaats niet meer voldoende is, de zaak waardeloos is. Men behoudt toch echter de maximum-opbrengst daarvan en die zal pas in 1953 gebruikt worden naar het oordeel van Ir. Krul en dat blijft jaar in jaar uit bestaan. Men heeft dan misschien meer water per jaar noodig en dan zal men moeten uitzien naar meer wingebieden, maar deze winplaats blijft die maximum-opbrengst altijd opleveren; dat water kan altijd weer verkocht worden. De waarde van het aanwezige kapitaal vermindert daardoor dus niet. De heer Romijn zegt, dat, wanneer het actief verdeeld moet worden over meerdere aandeelen, het aandeel van ieder minder waard is. De Voorzitter zegt, dat, wanneer er b.v. in de gasfabriek een tweede turbine bijkomt, de eerste niet minder waard wordt; die blijft precies hetzelfde opleveren. De heer Romijn zegt, dat die twee turbines dan niet dezelfde waarde hebben als twee nieuwe. Het is zeer de vraag, of de eerste dan is afgeschreven, zooals de Voorzitter zegt. Spreker is het met diens beschouwing niet eens. Het geld, dat men hierin steekt, is men oogenblikkelijk kwijt en daarom acht spreker de meening van den heer Goslinga, dat men de quaestie van den aankoop der aandeelen uit moet schakelen, niet juist. In dien aankoop zit een risico en, wanneer de ge meente eens zou moeten bijspringen in de watervoorziening, maakt het een groot verschil, of men eerst 1£ millioen voor die aandeelen heeft betaald; dat geld kan men dan niet meer op andere wijze gebruiken. De Voorzitter zeide in zijn antwoord de concessie dwaas en absurd te achtenspreker vindt dat toch wel wat te sterk en te kras. Die qualificatie kan worden toegepast, wanneer men nu zoo'n concessie wilde geven, maar men moet het ten slotte beschouwen van uit den tijd, toen zij gegeven werd; toen is geen dwaze of absurde concessie gegeven. Wanneer spreker te doen heeft met een concessie, die absurd is, staat hij er niet zoo welwillend tegenover als wanneer men zeggen kan: ze is zoo dwaas nog niet, vooral gezien de omstandigheden, waaronder zij ter wereld is gekomen. Spreker is het niet eens met den heer Groeneveld, dat de vraag, of de winplaats haar waarde behouden zal, kan worden uitgeschakeld. Wanneer de gemeente het aandeelenbezit heeft overgenomen, heeft de gemeente ook het wel en wee van de winplaats te dragen. Spreker is door de gehouden discussies niet overtuigd van de wenschelijkheid van de aanneming van dit voorstel. De heer Manders meent, dat, ook wanneer het geo-hydro- logisch onderzoek zou hebben plaats gehad, men in precies dezelfde onzekerheid zou verkeeren ten aanzien van de vraag, gedurende hoeveel jaren de tegenwoordige watervang voldoende zou zijn. De tegenstanders van het voorstel meenen, dat, wanneer het wingebied te beperkt blijkt, men voor nieuwe wingebieden extra uitgaven zal moeten doen en die uitgaven zullen drukken op de bedrijfsuitkomsten en dus op den aankoop, die thans wordt voorgesteld. Zoo is de zaak niet. Bij den opzet van het bedrijf besloeg het wingebied een kleine oppervlakte. Die oppervlakte heeft men geleidelijk uit gebreid en daardoor is ook het kapitaal, dat in de zaak belegd is, uitgebreid geworden, terwijl er zeer waarschijnlijk niet veel meer aan geld in de zaak gestoken is. Door de uitbreiding van het kapitaal is de opbrengst grooter geworden en heeft men ook grootere winsten kunnen boeken. De uitbreiding van het waterwingebied zal geleidelijk plaats hebben en daaraan is volgens spreker geen risico verbonden, afgescheiden van de vraag, of men het zal moeten vinden door diepboringen, aankoop van andere terreinen of toevoer van ander water. De heer Donders meende, dat men door middel van de 200 H.A., die de Leidsche Duinwater Maatschappij heeft, slechts een half millioen M8. water kan krijgen. Het wingebied is echter grooter dan deze 200 H.A., aangezien het water van alle kanten daarheen stroomt. De omtrek van het wingebied behoeft niet veel grooter te zijn, om tot een drie, vier of vijf malen grootere opbrengst te komen, zoodat het cijfer van 3,6 millioen M3. wel degelijk goed kan zijn. Op het oogenblik weet men grootendeels, wat men koopt: een goed buizennet, dat ongeveer 100 K.M. lang is, en de wingebieden. De eenige onbekende factor is het risico, dat aan deze dingen is verbonden. Spreker meent, dat die eenige onzekere factor reeds ver disconteerd is in het bedrag, dat de gemeente geeft; dat kan niet anders dan meevallenop dit risico moet men niet allen nadruk leggen. Spreker is het er geheel mee eens, dat de gemeente de zeggenschap over deze Maatschappij moet zien te krijgen; spreker zou het niet graag op zijn verantwoording nemen, dat, als straks moeilijkheden mochten komen, de ge meentenaren daarvan dan de dupe zouden worden of dat de gemeente dan verstoken zou zijn van of gebrek zou krijgen aan goed drinkwater. De Voorzitter zal zich bepalen tot het amendement van den heer Wilmer betreffende de conclusie sub d. Het is altijd gevaarlijk om, hangende de behandeling van een zaak, met een ingrijpend amendement te komen; spreker wil niet zeggen, dat de Raad geen amendementen mag indienen, maar men moet daarmede altijd voorzichtig zijn, omdat men op dat oogenblik niet altijd precies kan voorzien, waartoe de aan neming van zulk een amendement zal leiden. Zoo ziet spreker niet dadelijk de oplossing van devolgende moeilijkheid. Spreker zou niet op stel en sprong de door den heer Wilmer gevraagde regeling aan den Raad kunnen overleggen en toch kan het noodig zijn, dat dadelijk reeds door de gemeente maatregelen worden genomen in verband met de uitoefening van haar rechten als aandeelhoudster. Spreker is er heelemaal niet tegen, dat de Raad zich uitspreekt, en bepaalt, op welke wijze de rechten, die de gemeente nu verwerft, zullen worden uit geoefend, en heeft dan ook vanmiddag, toen de heer Wilmer scheen te twijfelen, of de Raad hier niet eenig recht ver speelde, juist gezegd: de zaak blijft voortgaan, zooals zij is, dus de Raad behoudt alle rechten, maar bovendien krijgt hij nog meer rechten, want hij kan nu Burgemeester en Wet houders ter verantwoording roepen over iedere handeling, die zij als vertegenwoordigers van het gemeentebestuur als aandeelhouder verrichten. Spreker heeft dus ftiets tegen een regeling, maar vraagt den heer Wilmer genoegen te nemen met de toezegging, dat die rijpelijk overwogen wordt en ge toetst aan de practijk, zooals Burgemeester en Wethouders die nu zullen leeren kennen, en dan b.v. binnen een jaar zal worden ingediend. Indien de heer Wilmer hiermede genoegen neemt, verzoekt spreker de conclusie sub d onveranderd te laten, deze toezegging van het College, indien dit zich daar mede vereenigen kan, voor lief te nemen en zijn amendement in te trekken. De heer Parmentier vraagt, hoe de Voorzitter zich dan b.v. de benoeming van een nieuwen Directeur voorstelt ge steld, dat er een vacature komt, hetgeen spreker binnen niet te laugen tijd mogelijk acht door den Raad of door Burge meester en Wethouders? De Voorzitter stelt zich in het geheel niet voor, dat de benoeming zal geschieden door den Raad of het College van Burgemeester en Wethouders. De benoeming geschiedt door de aandeelhouders. De heer Parmentier zegt, dat dat in dit geval de ge meente is. De Voorzitter: En de andere aandeelhouders. De heer Parmentier leidt uit de woorden van den Voor zitter af, dat de Raad buiten de benoeming zal gehouden worden. De Voorzitter zegt, dat de Raad zeker niet het lichaam is, dat de directeur van de Waterleiding benoemt. De heer Parmentier zegt, dat de regeling wel zoo zou kunnen worden gemaakt, dat de benoeming van den Directeur aan den Raad kwam. Spreker zou daarop althans prijs stellen. De Voorzitter kan zich niet voorstellen, dat de benoeming van den directeur bij den Raad zou zijn. Hij kan zich wel voorstellen, dat de Raad gekend wordt ten aanzien van de stem, die Burgemeester en Wethouders zullen uitbrengen. Spreker zou deze zaak nog eens nader onder de oogen moeten zien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 16