226
MAANDAG 4 AUGUSTUS 1930.
bedrijfspolitiek zou voeren, komt men tot een hoogen naastings-
prijs en een geringere jaarlijksche winst. Wanneer men een
hooge jaarlijksche winst wil behalen, moet men een slechte
bedrijfspolitiek voeren, en dat is de ongelukkige tegenstrijdig
heid in deze zaak, die niet op te lossen is. Bij een stijgende
behoefte aan water worden daardoor de kosten verhoogd en
wordt de winst geringer. Dat zou misschien een reden kunnen
zijn voor de aandeelhouders, om geen haast te maken met
de voorzorgsmaatregelen, die een wijs en ver vooruitziend
beleid wenschelijk en noodig zou achten: wanneer men
daarin veel nieuw geld zou moeten steken of er veel voor
zou moeten leenen en de kosten van de waterwinning zouden
veel hooger worden, dan zouden de aandeelhouders onge
twijfeld staan op een verhooging der tarieven; zij zullen er
geen lust in hebben die kosten uit eigen zak te betalen.
Het zou b.v. noodig kunnen zijn nieuwe terreinen voor de
waterwinning aan te koopen. De Leidsche Duinwater Maat
schappij heeft indertijd zeer wijs gehandeld met het aan-
koopen van Groot en Klein Berkheide vooreen tamelijk gering
bedrag. Stel, dat het bedrijf den aankoop van nieuwe terreinen
noodzakelijk maakt, zullen de - aandeelhouders daartoe dan
onmiddellijk overgaan, of zullen zij zeggenwij doen het voor-
ioopig niet, want voorloopig hebben wij water genoeg en
waarom zullen wij nu die hooge kosten maken en de winst
van de maatschappij verkleinen?
Dat standpunt zou de gemeente niet innemen. Zij denkt
niet in de eerste plaats aan het maken van winst, maar wil
in de eerste plaats zekerheid hebben voor de toekomst, al
gaan daarmede ook groote sommen gepaard.
Men moet daarom in deze zaak andere dan financieele
argumenten laten gelden.
Telkens zal de concessie gedurende een periode van 25 jaar
onaantastbaar zijn en in dien tijd kunnen dingen gebeuren,
waartegenover de gemeente, niettegenstaande de zeggenschap,
die zij zich in de concessie heelt voorbehouden, vaak machte
loos zal staan. De gemeente kan de Leidsche Duinwater
Maatschappij niet dwingen tot het uitvoeren van groote
werken of het aankoopen van nieuwe terreinen, al zou de
gemeente dit ook in het belang van de watervoorziening
noodig achten. Indien de verhouding bevroren is, zal de
gemeente niets kunnen doen, indien terreinen, welke volgens
haar voor de waterwinning in aanmerking komen en in erf
pacht of in eigendom zijn te krijgen, door de weigerende
houding van de Leidsche Duinwater Maatschappij voor de
waterwinning verloren gaan, doordat zij een andere bestem
ming krijgen. Men zou kunnen zeggen: laat de gemeente
zelf die terreinen dan koopen. Dat zou allerminst een juiste
politiek zijn, indien de gemeente de zaak niet van de aandeel
houders zou willen overnemen.
Spreker is er van overtuigd, dat de toestand van de
Leidsche Duinwater Maatschappij op het oogenblik zeer goed
is. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan het optreden
van den gemeentelijken commissaris en den gedelegeerden
commissaris van de Leidsche Duinwater Maatschappij. Maar
al blijkt het naar buiten, dat het op het oogenblik goed gaat
tusschen de gemeente en de Leidsche Duinwater Maatschappij,
dan nog mag men niet blindelings een nieuwe 25-jarige
periode ingaan. Want als thans niet op het aanbod wordt
ingegaan, zal het in 1937 niet mogelijk zijn zeggenschap over
de Leidsche Duinwater Maatschappij te verkrijgen.
Men moet niet vergeten, dat er zeer groote moeilijk
heden tusschen de gemeente en de Leidsche Duinwater
Maatschappij hebben bestaan. De heer Wilmer heeft het
College er op gewezen, dat het geen feiten heeft genoemd,
waaruit zou moeten blijken, dat het van belang is, dat de
gemeente de exploitatie ter hand neemt. Vele van de moei
lijkheden zijn door onderling overleg weggenomen, zonder dat
men aan beide zijden zeer tevreden was over de oplossing.
Een bekend geval heeft zich in 1883 voorgedaan, toen de
gemeente meende te constateeren, dat de Leidsche Duin
water Maatschappij haar reservoir in verbinding had gebracht
met een put, waarin water kwam uit landerijen, die zeer
veel bemest en bewerkt werden en waarin ook uitliep een
sloot, die in verbinding stond met den Rijn.
In 1886 werd geconstateerd, dat het reservoir voor het
duinwater was verdiept zonder medeweten der gemeente,
waardoor onzuiver water in het reservoir kon komen. Verder
zijn zonder medeweten van de gemeente Nortonpompen ge
slagen in het reservoir, waardoor onzuiver water in het
reservoir kwam; dat werd rechtstreeks naar het pompstation
gevoerd. In 1893 is door den Raad besloten een proces tegen
de Leidsche Duinwater Maatschappij te voeren; toen is een
compromis getrofïen en zijn maatregelen genomen, waardoor
dergelijke dingen voorkomen werden. Daarbij bleef het echter
niet; in 1901 bleek er plotseling een tekort te zijn aan water,
betgeen slechts aan gebrek aan voorzorgen kon worden toe
geschreven. Dit was een algeheele verrassing voor de gemeente
en derhalve is dan ook in 1902 besloten de vergunning, om
aan andere gemeenten water te leveren, in te trekken,
waarvan men later teruggekomen is. In 1911 zijn er geschillen
geweest over boekhoudkundige quaesties, die toch van zeer
ingrijpende beteekenis waren voor de verhouding tusschen
de gemeente en de Maatschappij. Ook thans zijn nog ge
schillen hangende. Men mag dus niet zeggen, dat het zoo
goed gaat; op het oogenblik gaat het niet slecht, maar dat
bewijst in het geheel niet. dat het in de komende 25 jaren
zoo zal blijven.
Het heeft spreker getroffen, dat de heer Wilmer verklaarde
geen reden te zien, waarom de gemeente nu een dergelijke
zeggenschap over deze zaak zou wenschen; in 1925, toen de
quaestie van de verlenging der concessie met 10 jaren werd
besproken, heeft de heer Wilmer als volgt gesproken:
»Nu heeft de heer van Eek gezegd, dat, als dit bedrijf niet
door de gemeenschap wordt uitgeoefend, in de concessie
voorwaarden een wijziging gebracht zal moeten worden. Met
die wijziging is spreker het eens, want ook hij acht het
wenschelijk, dat de gemeenschap meer zeggenschap heeft over
een bedrijf, dat zoo direct ingrijpt in het algemeen belang
en een monopolistisch karakter draagt, dan zij zou krijgen
krachtens de voorwaarden, door Burgemeester en Wethouders
aan den Raad voorgesteld."
De quaestie van meer of minder winst, uit deze onder
neming door de gemeente te halen, mag in deze zaak geen
groote rol spelen. Wanneer aannemelijk gemaakt kon worden,
hetgeen gelukkig niet zoo is, dat de Maatschappij geen winst
meer zou maken, ja zelfs, dat zij verlies zou lijden, dan zou
daarin nog geen grond mogen gevonden worden, om niet te
trachten zeggenschap over deze onderneming te krijgen. Nu
kan men wel zeggen, dat men een slechte maatschappij, die
verlies oplevert, goedkooper kan krijgen dan 300%; dat is
zoo, maar dat is toch maar schijn, want dan zou men die
zaak toch weer goed moeten maken. Eén ding is zeker: de
behoefte aan drinkwater zal steeds blijven bestaan en daarin
zal door de gemeente moeten worden voorzien, hoe de toestand
der Maatschappij ook is. Het bedrijf zal altijd in stand ge
houden moeten worden, ook al moest de gemeente er 100
van het geld, dat er voor noodig is, in steken.
Up het oogenblik bloeit het bedrijf en thans is het de
gunstigste gelegenheid, naar de meening van het College, om
de zeggenschap over het bedrijf te verkrijgen. Volgens de
cijfers, waarvan men eerder een verandering in gunstigen
dan in ongunstigen zin mag verwachten, is het mogelijk, dat
de gemeente een hooger bedrag zal ontvangen, doordat zij
zelf int wat anders aan dividenden en concessierechten weg
gaat. Het meer dan thans te ontvangen bedrag zal worden
gereserveerd, want het is niet de bedoeling van het College,
om jaarlijks meer winst in de gemeentekas te doen vloeien,
maar wel om alle winst te maken, die noodig is voor de
versterking van het bedrijf en het vormen van een reserve
(hetgeen nu door de statuten onmogelijk wordt gemaakt),
waardoor eventueel noodige groote uitgaven zonder groot
nadeel gedaan zulleu kunnen worden.
Het is allerminst de bedoeling van Burgemeester en Wet
houders, om van dit bedrijf een gemeentebedrijf te maken.
De gemeente wordt slechts een aandeelhoudster, die met de
overige aandeelhouders het bedrijf zal leiden. Wel zal het
inzicht van de gemeente den doorslag geven, maar de nieuwe
wet op de naamlooze vennootschappen beschermt voldoende
de belangen van de overige aandeelhouders.
Wat het aantal beschikbare aandeelen betreft: het aantal
bedraagt niet 440 of 418, maar 430, zooals thans door den
gedelegeerden commissaris is medegedeeld.
In antwoord op een vraag van den heer van Eek deelt
spreker mede, dat hij geen nauwkeurige inlichtingen kan
verstrekken over de loonen, die door de Leidsche Duinwater
Maatschappij aan haar personeel worden betaald. Spreker
heeft den indruk, dat de pensioenen en loonen hooger zijn
dan die, welke door de gemeentebedrijven worden betaald,
spreker gelooft dan ook niet, dat er eenige aanleiding bestaat
voor de bewering, dat het bedrijf duurder zal werken, als
het een overheidsbedrijf wordt.
De heeren Bosman en Parmentier vonden het eigenaardig,
dat de aandeelhouders zoo gesteld zijn op de overneming van
de aandeelen door de gemeente, aangezien de naastingsprijs
onder de voor hen ongunstigste omstandigheden toch nog
hooger zal zijn. Zij zouden dan echter ad calendas graecas
moeten wachten, vóórdat de gemeente tegen dien prijs het
bedrijf zou overnemen, want deze koopprijs zou een onover
komelijk bezwaar voor de gemeente opleveren. De aandeel
houders zijn zoo bijzonder op deze transactie gesteld, omdat
zij aldus hun incourante aandeelen kunnen verzilveren en
hun geld beleggen in andere, courante fondsen, die hetzelfde
rendement opleveren.
De quaesties, die er geweest zijn, waren niet zoo klein als
de heer Bosman meende; zij zijn zeker niet van beteekenis
ontbloot. Zoolang de toestand zoo blijft, zullen moeilijkheden
blijven rijzen, die samenwerking tusschen maatschappij en
gemeente moeilijk maken. De aandeelhouders begrijpen zeer