178 MAANDAG 16 JUNI 1930. meening omtrent een bepaalde zaak te bepalen, zijn fractie moest raadplegen. Wanneer hij in de Commissie wel eens aanhouding van een voorstel vraagt, om daarover nog eens te denken, dan mag men niet zeggen, dat spreker opdracht heeft van zijn fractie. Wat moet spreker dan wel denken van den heer Parmentier, die meermalen aanhouding vraagt, omdat hij een voorstel nog niet kan overzien? Spreker zegt toch ook niet in den Raad, dat de heer Parmentier dan uitstel vraagt, omdat hij er zijn tractie over moet hooren. Spreker heeft nooit gezegd, dat hij zijn fractie er over moest hooren, maar wel, dat hij het nog eens moest overwegen; de heer Parmentier heeft niet het recht om dat er van te maken. Het is ook onjuist, dat de commissieleden precies den stand van elke zaak zouden weten, want meermalen is de klacht geuit, niet alleen door spreker, maar ook door andere com missieleden, dat men niet wist, hoe een zaak, die in de Commissie geweest was, op dat oogenblik stond. Zoo is het ook met spreker. In het algemeen weten de commissieleden natuurlijk meer dan de Raadsleden, maar hoe de verschillende zaken staan, weten zij niet. Zoo weten zij b.v. totaal niets van de veemarkt. Verleden jaar informeerde het Katholieke commissielid daarnaar, daar de Commissie er niets van afwist. Spreker heeft als commissielid nog geen streep, geen letter van de geheele veemarkt gezien. De meening van den heer Parmentier, dat de Commissie op de hoogte is van alle werken, die in uitvoering zjjn, is dus onjuist. Dit adres is dus niet het intrappen van een open deur, maar spreker vraagt, hoe de stand van zaken nu precies is en wat Burge meester en Wethouders nu positief voornemens zijn in den kortst mogelijken tijd tot stand te brengen. Het College kan toch niet ontkennen, dat, ondanks het z.g. in versneld tempo uitvoeren der centrale rioleering, men toch reeds jaren ten achter is bij het oorspronkelijke plan. Het spijt spreker, maar hij huivert wel iets voor mede- deelingen omtrent versnelde uitvoering van werken, die uit handen moeten komen van Gemeentewerken. Die spoedige uit voering wil er bij spreker, sinds hij commissielid is, niet meer in. Als Raadslid moest spreker zich daarbij neerleggen, maar nu hij een beetje achter de schermen kan kijken, kan hij de mededeelingen van Burgemeester en Wethouders, dat deze werken spoedig en in de naaste toekomst zullen worden uit gevoerd, en alle andere krachttermen meer, niet aanvaarden, omdat spreker vast overtuigd is, dat die bekwame spoed, om welke redenen laat spreker nu in het midden, bij Gemeente werken ten eenen male zoek is. Daarom hecht spreker niet veel waarde aan die toezeggingen en stelt hij meer prijs op het noemen van positieve data, waarop werkelijk hetgeen de Wethouder heeft opgesomd tot uitvoering of bij den Raad in behandeling kan komen. De heer Bosman meent met den heer van Eek, dat alle teekenen er op wijzen, dat de werkloosheid een grooten omvang zal gaan aannemen, en hij vindt het van zelf sprekend, dat ieder naar zijn vermogen medewerkt, om dat kwaad te bestrijden. De heer van Eek zeide, dat men, de werkloosheid willende bestrijden, in de eerste plaats zijn blik richt naar het gemeentebestuur, en spreker kan dat begrijpen, maar toch is bij hem ernstige twijfel gerezen, of het gemeentebestuur wel veel kan doen. Men dringt aan op spoed bij de uitvoering van allerlei werken, die bij de gemeente onderhanden zijn, maar men vergeet duidelijk aan te geven, hoe dat zal moeten geschieden. Er is o. a. gezegd, dat de rioleering sneller zou kunnen worden uitgevoerd, maar de Wethouder heeft ge antwoord, dat hij dan zulke ingrijpende maatregelen moet nemen, dat het bijna ondoenlijk is. Bovendien zou het dan nog de vraag zijn, of men binnenkort met dat werk zou kunnen beginnen, want dergelijke werken eischen een voor bereiding, waarmede veel tijd gemoeid is. Wil men de werk loosheid bestrijden door werkverschaffing, dan moet men in den tijd, waarin er geen werkloosheid is, de plannen beramen en voor uitvoering gereed maken, ten einde de uitvoering ter hand te kunnen nemen, zoodra de werkloosheid gaat heerschen. Spreker heeft bij de behandeling van de begrooting zelf ver schillende objecten genoemd, zooals de sportterreinen, waarvan de aanleg ter hand kan worden genomen, zoodra de plannen klaar zijn. Als men aandringt op bespoediging van de werken, welke onderhanden zijn, weet men zeker de zaak duur te maken, terwijl het vermoedelijk toch nog te langzaam zou gaan. Men kan het gemeentelijk raderwerk niet zooveel sneller laten loopen. De Wethouder doet al het mogelijke, om de uitvoering van werken te bevorderen, en de Directeur van Gemeentewerken behoeft zeker, wat zijn ijver op dit gebied betreft, voor niemand onder te doen. Bovendien zou, indien men de werken sneller liet uitvoeren, dit gevaar ontstaan, dat men later buiten werk geraakte. Men zou in zulk een snel tempo toch niet kunnen blijven doorwerken. Er zou een tijd komen, dat men weinig te doen had en met een groot personeel zat. Die grootere krachts inspanning zou ten slotte zeer weinig practisch nut afwerpen. Spreker heeft een enkel woord van tegenspraak willen doen hooren, waar verwijten zijn gericht tot den Wethouder van Fabricage; want, als er iemand is, die bereid is mede te werken in de richting, waarin de heeren van Eek en van Stralen hebben gesproken, dan is het de heer Splinter. De heer Kooistra kan er zich niet mee vereenigen dit adres voor kennisgeving aan te nemen, omdat het College hierop zeer zeker praeadvies kan uitbrengen en de data kan aan geven, waarop de uitvoering van de daarin genoemde werken plaats zal kunnen hebben. Het is onjuist, dat de sociaal-demo craten bekend zouden zijn met den stand van de genoemde werken; die is hun niet bekend; dat kon ook duidelijk zijn, want als men van de kleinere plannen al niets weet en niets hoort, zou men dan van de grootere plannen iets kunnen weten? Wanneer men meent daarvan wel op de hoogte te zijn, laat men dan ook eens opnoemen, wanneer die plannen in uitvoering zouden moeten komenMen weet het echter zelf ook niet. Is het echter nu zoo iets bijzonders, dat de sociaal-democraten, als vertegenwoordigers van een bepaalde groep, vragenwanneer zullen die werken eens uitge voerd worden? Het is niet voor het eerst, dat zij aandringen op uitvoering van de reeds lang genoemde werken. Konden Burgemeester en Wethouders nu niet over 14 dagen aan den Raad mededeelen, wanneer die werken zullen worden uitgevoerd? Dat is toch niet iets onuitvoerbaars. Nu kan men zeggen, dat de sociaal-democraten daarvan op de hoogte zijn, maar dat weet zelfs niet degene uit hun fractie, die daarvan als commissielid het beste op de hoogte kan zijn. Men heeft vele cijfers genoemd, zelfs ƒ7.000.000.een zeer hoog bedrag. Die 7 millioen zullen moeten worden verwerkt, maar wanneer, vraagt spreker, zullen de Leidsche menschen daaraan iets hebben? Zal dat het tweede, derde of vierde nageslacht zijn of zullen dat zijn de menschen, die in den aanstaanden winter door werkloosheid zullen worden getroffen? Zoo niet, zullen die menschen zich dan moeten vervoegen bij Maatschappelijk Hulpbetoon, zoodra hun organisatie-kassen zullen zijn uit geput? De heer Goslinga voegt spreker toe, dat die menschen niet bij Maatschappelijk Hulpbetoon komen, maar zich wenden tot de crisis-commissie. Spreker verzoekt den heer Goslinga eens mede te deelen, waarom die menschen niet bij Maat schappelijk Hulpbetoon komen. Spreker weet wel, waarom dat zoo is. Het is geen prettig baantje om er heen te gaan, want men weet, dat men er minder krijgt dan men noodig heeft om van te leven. De bedoeling van spreker is, om Burgemeester en Wet houders te brengen op den weg, welke voor hen niet zoo moeilijk is te bewandelen, terwijl het voor anderen prettig zou wezen, als het College zich op dien weg begaf. Volgens den heer Bosman zal in de naaste toekomst de werkloosheid toenemen en allen zijn daarvan overtuigd, maar de heer Bosman heeft geen enkel middel tot bestrijding ge noemd. Het is wel mogelijk, dat hij het voorbeeld, dat Burge meester en Wethouders geven, als zij zeggen, dat er 7 millioen zal worden uitgegeven en de Raad daarmede genoegen moet nemen, terwijl zij er dan aan toevoegen, dat de werkloosheid vermindert of in het geheel niet meer voorkomt, heel mooi vindt, maar dat is toch niet juist. Volgt men het voorbeeld van Burgemeester en Wethouders, dan zullen de werken, welke moeten worden uitgevoerd, op zeer langen termijn worden uitgevoerd. De woningbouw b.v. gaat lang niet in het tempo, waarin spreker zou wenschen, dat die ging, terwijl er toch op dat gebied wel iets is te doen voor de bestrijding van de werkloosheid. Het moge waar zijn, dat is toegezegd, dat tot den bouw van die woningen zal worden overgegaan, maar spreker vraagt, hoe lang het nog zal duren. De heer Splinter voegt spreker toe, dat men het aan hem te danken heeft, dat de woningen er komen. Dat het zoo lang duurt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat Burgemeester en Wethouders op de Regeering wachten. Nu heeft de Wet houder de Regeering tot spoed aangespoord, maar is dat wel voldoende? Hoeveel jaren is de gemeente toch ten achter op het gebied van den woningbouw? Men heeft er eenvoudig geen geld voor over en wil altijd den geleidelijken weg volgen. De heer Splinter voegt spreker toe, dat dat het mooiste is. Spreker geelt dat toe, maar wijst er op, dat, als dan het tempo wat langzaam is, anderen daarvan nadeelige gevolgen ondervinden. Spreker zou dat tempo versneld willen zien. Volgens den heer Bosman kan het raderwerk niet harder worden aangezet, maar hij geeft de redenen daarvoor niet op. Naar sprekers meening kan het raderwerk zeer gemakke lijk wat harder loopen, als men eenvoudig wat meer menschen aanstelt en aan dezen opdraagt de werken uit te voeren. Waarom loopt het raderwerk niet hard genoeg? Niet omdat de ambtenaren niet werken, maar omdat er te weinig technisch personeel, dat dergelijke plannen kan maken, aan Gemeentewerken verbonden is. Als het Burgemeester en Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 6