MAANDAG 16 JUNI 1930.
191
vervangen; daarvoor komt een ander. Wanneer voorwerpen
ter waarde van b.v. 2000.breken, is dit nog maar de
premie voor één jaar. Het risico voor de dingen, die hersteld
kunnen worden, is zoo gering, dat de gemeente dat toch wel
voor eigen rekening kan nemen; voor de groote risico's die
er zijn, helpt in de practijk een verzekering toch niet.
De heer Bergers kan het tot zijn spijt met den heer
Goslinga niet eens zijn. 2000.is wel veel, maar wanneer
iets beschadigd wordt, hetzij moedwillig, dan wel per ongeluk,
kan men iets anders er voor terugkrijgen. Men moet niet
vergeten, dat de wereld geheel anders is dan vroeger.
In de laatste jaren heeft men in »de Lakenhal" gelukkig
geboerd, maar in aanmerking dient te worden genomen, dat
er tegenwoordig veel meer abnormale mensehen zijn dan
vroeger, zoogenaamde maniakken, die den boel willen ver
nielen of stelen. Wordt de verzekering gesloten, dan kan de
gemeente, als er een voorwerp wordt beschadigd of gestolen,
tenminste een ander daarvoor in de plaats koopen.
De heei Manders geelt toe, dat er voor deze verzekering
veel te zeggen is, maar, waar het benoodigde bedrag over
het algemeen te hoog wordt gevonden, vraagt hij, of het niet
mogelijk is, dat de gemeente het risico zelf draagt, jaarlijks
dat bedrag van 2000.beschikbaar stelt en daarmede een
fonds vormt.
De Voorzitter zou dat niet de juiste methode achten.
De heer Manders wijst er op, dat de gemeente dan de
kosten van administratie, winst enz., welke de assurantie
maatschappij thans in haar zak steekt, zou uitsparen.
De Voojrzitter doet opmerken, dat de heer Groeneveld
uit het oog verliest, dat op allerlei wijzen beschadiging kan
plaats hebben: door het verhangen van de schilderijen, doordat
er tegenaan geloopen wordt, door de centrale verwarming,
door lekkage enz. Door dit voorstel aan te nemen is men
tegen al die gevaren verzekerd.
Spreker wil ten slotte den heer Goslinga op een inconsequentie
wijzen. Deze heeft medegewerkt aan de herstelverzekering
voor het Archief van de gemeente, welke onlangs is gesloten
en eenzelfde of een kleiner risico dekte dan de thans voor
gestelde. Men heeft na den stadhuisbrand groote uitgaven
moeten doen, om het Archief opnieuw in te richten; een
dergelijk risico wenscht men niet weder te loopen en nu ziet
spreker de logica er niet van in, om in dit geval de ver
zekering niet te sluiten.
De heer Goslinga wijst er op, dat het bij die herstel
verzekering ging om een bedrag van slechts 500.—. Werd
die »all risks"-verzekering aangeboden tegen een premie van
f 400.gelijk aan die voor de brandverzekering, dan zou
spreker geen bezwaar hebben, maar het gaat hier om een
vijfmaal grooter bedrag, terwijl voor het gevoel van spreker
het risico, dat wordt gedekt, belangrijk minder is dan bij de
brandassurantie.
De Voorzitter vraagt, of het de bedoeling van de tegen
standers is, dat de gemeente zich zal beperken tot ver
zekering tegen brandgevaar.
De beeren Wilbrink en Goslinga antwoorden in beves
tigenden zin.
De heer Coster vraagt, of de voorgestelde verzekering ook
omvat het uitwendige van het gebouw, b.v. het molentje, dat
op den gevel staat.
De Voorzitter antwoordt, dat zij alleen betrekking heeft
op de schilderijen en de andere voorwerpen in het gebouw.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
worpen met 19 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmenmevrouw Braggaarde Does. de heeren
Meijnen, Goslinga, Eikerbout, Kuivenhoven, Splinter, van
der Reijden, Wilbrink, de Meij, Parmeritier, Groeneveld,
Verweij, van Rosmalen, van Eek, Vallentgoed, Koole, Zitman,
Schüller en van Stralen.
Vóór stemmen: de heeren Coster, van Tol, van Es, Bosman,
Manders, Tepe, Romijn, Bergers, Donders, Wilmer en Huurman.
XXIII. Voorstel om goed te keuren, dat de toonwinkel dei-
Stedelijke Lichtfabrieken wordt geëxploiteerd in den geest
van de conclusies van de Toonwinkel-Commissie.
(Zie Ing. St. No. 111).
De heer Bergers is door dit voorstel niet voldaanals
tegenstander van gemeente-exploitatie blijft spreker voorstander
van opheffing van den toonwinkel. Nu is wel een compromis
gesloten met de installateurs, maar in eerste instantie hadden
zij er toch bezwaren tegen. Echter zal zooveel mogelijk op
den voorgrond geschoven worden het toonen en niet het
verkoopen. Dat is toch evenwel zeer lastig; wanneer iemand daar
komt, die niet met de installateurs te maken wil hebben, zal
de gemeente toch wel verkoopendat is voor haar zeer ge
makkelijk. Hieruit blijkt, dat de installateurs hebben toegehapt,
omdat zij bang waren, dat hun anders misschien alles zou
ontglippen; zij hadden liever een half ei dan een leege dop,
maar hadden het liefst den toonwinkel opgeheven gezien. Men
behoeft den menschen niet meer te leeren om te gaan met
gas- en electrische apparaten; het particulier initiatief gaat
zeer ver, gezien de tentoonstelling in de Stadsgehoorzaal; de
installateurs kunnen dat ook zeer goed leeren. Spreker hoopt,
dat de tijd nog eens komt, dat de verkoop in den toonwinkel
opgeheven zal zijn; hij kan zich niet voorstellen, dat rasechte
middenstanders met dit voorstel geheel meegaan. Een goed
middenstander moet op het standpunt blijven staan: wij ver
koopen en niet de gemeente.
De heer Wilbrink heeft wel eenigen tijd vóór den heer
Bergers tegen den toonwinkel gesproken en wanneer de heer
Bergers zegt: dankbaar maar niet voldaan, dan zegt spreker:
dankbaar en de toekomst zal uitwijzen, of spreker voldaan
kan zijn. Men moet aan de toekomst overlaten, wat deze
overeenstemming, die bereikt is tusschen installateurs en
Directie der Lichtfabrieken, zal opleveren. Spreker hoopt, dat
er niet al te veel middenstanders zijn, die volgens den heer
Bergers «rasecht" zijn, want dan zou het wel moeilijk onder
handelen zijn; wanneer men de zaken zoo strak voelt, dat
men op sommige punten heelemaal geen onderhandelingen
wenscht, en wanneer men ook niet rekent met geworden
toestanden, dan verliest men wel de soepelheid uit het oog.
De heer Romijn brengt aan den heer Goslinga, die de onder
handelingen tusschen beide partijen heeft geleid, een woord
van hulde voor het feit, dat deze overeenstemming bereikt is,
welke niet was te voorzien. De toonkamer is jarenlang een
steen des aanstoots geweest, is bij elke begrooting besproken
en heeft telkens de gemoederen in beweging gebracht.
Op het oogeblik staat men voor het feit, dat dat niet meer
noodig zal zijn, omdat een gewijzigde toestand is ingetreden,
hetgeen te danken is aan den Wethouder, die ten aanzien
van de wijze van samenwerking bij de Lichtfabrieken en de
installateurs een juist inzicht heeft gevestigd.
Spreker wenscht, evenals de heer Wilbrink, eens aan te
zien, hoe de toestand zich zal ontwikkelen. Als men den toon
winkel ophief en de zaak geheel aan het particulier initiatief
overliet, zou dat te ver gaan. Men moet rekening houden
met deri bestaanden toestand en, al hoopt spreker, dat de
samenwerking in de toekomst er toe zal leiden, dat de
gemeente zich met de distributie van dergelijke apparaten
niet meer zal hebben te bemoeien, op dit oogenblik kan z. i.
de toonwinkel nog niet worden gemist. Dat de Commisie de
noodige samenwerking heeft weten tot stand te brengen, heeft
deze goede zijde, dat nu de installateurs en de Lichtfabrieken
in georganiseerd verband voortdurend met elkaar in aanraking
komen en contact moeten houden, hetgeen voor beide partijen,
die elkaar zoo noodig hebben, goede vruchten op kan
leveren.
Spreker meent den Raad gelukkig te mogen prjjzen met
het feit, dat dit compromis is totstandgekomen.
De heer Wilmer gevoelt behoefte, waar hij reeds ongeveer
tien jaren geleden tegen het bestaan van dezen toonwinkel
heeft geageerd, om te verklaren, hoe hij over de gevonden
oplossing denkt, en dan moet hij eerlijk bekennen, dat de
conclusies, waartoe de Commissie is gekomen, zijn instemming
niet kunnen hebben. Spreker wenscht in het kort uiteen te
zetten, waarom. Sprekers standpunt is gebaseerd op deopvat-
ting, welke spreker, Burgemeester en Wethouders en de
meerderheid van den Raad hebben omtrent de taak, welke
de gemeente inzake het bedrijfsleven heeft te vervullen.
Spreker en de zijnen staan niet op het standpunt, dat de
gemeente niet in het bedrijfsleven mag ingrijpen of een bedrijf
geheel tot zich trekken, maar zij eischen als voorwaarde, dat
het algemeen belang het wenschelijk maakt.
Spreker heeft zich afgevraagd, welk algemeen belang het
gewenscht maakt den toonwinkel te exploiteeren op de wijze
als wordt voorgesteld. Hij vindt in het rapport der Commissie
daarvoor twee motieven aangevoerd. Vooreerst, dat de ge
meente zeil' een gas- en electriciteitsbedrijf heeft, en in de
tweede plaats een motief, dat niet met dat feit in verband
staat.
Het bestaan van dezen toonwinkel is gewenscht, zegt het
rapport, om prijsregelend te kunnen optreden. Indien in dit