MAANDAG 19 MEI 1930. 165 altijd geld bij moeten voor bewaking enz. Het College heeft dit werk dan ook niet als een productieve uitgave beschouwd, maar als een werk, dat bijzonder geschikt was, om in werk verschaffing te worden uitgevoerd. Nu is die uitgave niet productief, maar wordt gedaan als bijzondere verfraaiing van de omgeving van de stad, die niet uit leeningsgeld mag worden betaald en dus, als het eenigszins kan, uit de gewone middelen moet worden bestreden, waarbij het dan niet uit gesloten is, dat men de keuze heeft tusschen de gewone uit gaven en het brengen ten laste van het Fonds. Nu zegt de Commissie van Financiën, dat men de begrooting, die toch al zoo ingewikkeld is, niet nog ingewikkelder moet maken door dezen post ten laste van het Fonds te brengen. Toen spreker dat las heeft hij even geglimlacht; dat is voor de Commissie van Financiën toch geen ernstig motief. Inderdaad, de be grooting en het geheele administratieve systeem zijn inge wikkeld en er behoort eenige studie toe om wegwijs te worden, maar spreker moet het toch bestrijden, dat speciaal dit be sluit deze zou maken tot een doolhof, waar men niet meer uit zou komen. Dat de uitgaven voor werkverschaffingsloonen uit het Fonds betaald zullen worden, is heel goed door den Raad te overzien. De quaestie is niet van zoo verschrikkelijk veel, maar toch wel van eenig belang. Hierin ligt de oplossing van de vraag, hoe de Raad stemmen moet: meent men, dat loon voor arbeid precies hetzelfde is als ondersteuning, zonder contra prestatie, dan moet men stemmen vóór het voorstel van de Commissie van Financiënmeent men met Burgemeester en Wethouders, dat daartusschen een intrinsiek onderscheid is, dan moet men stemmen vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer de Reede staat lichtelijk perplex van de bestrijding door den Wethouder van Financiën. Deze vroeg toch aan het begin van zijn betoog, of het belang van deze zaak nu zoo buitengewoon groot is om daarover een bespreking te houden. Yoor spreker is dat belang zoo groot, dat hij er een principe in ziet; daarom heeft hij de zaak aanhangig gemaakt en wanneer de Wethouder werkelijk die zaak niet van groot belang acht, dan begrijpt spreker niet, waarom Burgemeester en YVethouders, toen spreker zijn voorstel indiende, hebben voorgesteld om dat in praeadvies te nemen; dan hadden zij moeten zeggen, dat aan die zaak geen belang vastzit en dat zij zich er verder niet mee bemoeien; de zaak was dan ineens van de baan geweest. Spreker heeft ern.stige bezwaren tegen het betoog van den Wethouder betreffende het sociale karakter van deze uitgave; spreker heeft dat vergeleken met andere sociale uitgaven, zooals steunverleening en burgerlijke armen zorg, en daaruit trekt de Wethouder de conclusie, dat degene, die meent dat er geen verschil is tusschen verdiend geld en steun, vóór sprekers voorstel moet stemmen. Dat is toch al te dwaas. Die uitgaven hebben ook een sociaal karakter, maar daarom zijn zij nog niet hetzelfde. Natuurlijk is er groot verschil tusschen het geld, dat men verdient, en de uitkeering, die men in den een of anderen vorm krijgt, maar toch hebben die beide uitgaven van het standpunt van de gemeente gezien een sociaal karakter, want die uitgaven dienen uitsluitend, om de steunverleening zooveel mogelijk te beperkendaarin zit in het bijzonder het sociale karakter. Evenmin als den Wethouder is het spreker bekend, of de uitgaven voor de werkverschaffing permanent zullen zijn. In elk geval staat vast, dat, zoolang de gemeente de taak heeft, de werkloosheid te bestrijden, zij de kosten daarvan zal dienen te brengen ten laste van den gewonen dienst. Zoolang de oplossing van dit vraagstuk nog niet is gevonden door middel van een Rijkswet, zal de gemeente, desnoods pro memorie, een post op de begrooting hebben te plaatsen voor steunverleening of werkverschaffing. Daarom heeft spreker zoo'n groot bezwaar tegen het voorstel om de uitgave uit andere middelen te bestrijden. Spreker dankt den heer van Eek voor den geboden steun. De Wethouder heeft gèwezen op den volgenden post, die straks in behandeling komt. Natuurlijk heeft de Commissie van Financiën er geen bezwaar tegen gemaakt die uitgave uit het fonds te bestrijden, omdat de Leidsche Hout daarvoor geld in handen krijgt, waardoor zij kan werken en een beroep kan doen op de gemepnte voor de uitkeering van 25% vaD het loon. Die post heeft dan ook een zeer bijzonder karakter. Het beroep van den Wethouder op de uitgave voor het Utrechtsche Jaagpad is ten eenen male onjuist. Oorspron kelijk was daarvoor geen geld beschikbaar, maar later bleek, dat er uit de overschotten wel geld beschikbaar was, en toen heeft men aldus geredeneerd: de groote achterstand is ontstaan door het niet-besteden van het geld, dat nu in het fonds zit, en nu men dat geld onder meer gaat besteden om dien achterstand in te halen, is het logisch ook de uitgave voor het Utrechtsche Jaagpad uit dit fonds te bestrijden. De heer van Eck is evenmin overtuigd door het betoog van den Wethouder, al geeft hij dezen toe, dat de zaak niet van zoo'n buitengemeen belang is. Men moet echter altijd trachten juist te handelen en op grond daarvan zal spreker niet stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Een van de motieven van den Wethouder was: de na- oorlogsche crisis en de invloed van den wereldoorlog hebben de werkloosheid doen ontstaan en wij hebben niet geweten, dat het zoo lang zou duren. Spreker noemt dit: de zaak bezien van den kleinen kant. De werkloosheid bestond reeds, voor er sprake was van den laatsten wereldoorlog. Zoo heerschte b.v. in den winter van 1890 een ontzaglijke werkloosheid. Zij zal zoolang blijven bestaan, als het kapitalisme bestaat. Vroeger bekommerde men zich er niet zoo om; thans schenkt men er meer aan dacht aan. In den laatsten tijd is een groot technisch verschil ontstaan in de bestrijding van de werkloosheid. Er is n.l. sprake van werkverschaffing en werkverruiming. Sprekers fractie heeft de werkzaamheden aan den Leidschen Hout beschouwd als werkverruiming. Het scheppen van een bosch is het scheppen van een groot ideëel goed, dat in zekeren zin economische waarde heeft. Ook het droogleggen van de Zuiderzee is een productief werk, al worden daarop ook honderden millioenen guldens verloren. De Wethouder leze daarop Pierson maar eens na. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Eck dan eens van Gijn er op nalezen moet. De heer van Eck. verkiest Pierson boven van Gijn. Wanneer voor dergelijke zaken van blijvende waarde voor de menschheid groote sommen worden besteed, is het vol komen logisch, dat deze niet alleen drukken op het tegen woordige geslacht, maar ook gedragen worden door het nageslacht. Het onderhavige geval is echter van anderen aard. Het is een uitgave, die jaar in jaar uit terugkomt. Nu wordt ze gedaan ten behoeve van den Leidschen Hout, een anderen keer geschiedt ze voor een anderen vorm van werkverschaf fing, indien althans niet wordt gezorgd voor productieven arbeid. Burgemeester en Wethouders dienen de consequentie van hun standpunt te aanvaarden. Of het is werkverruiming, of het is werkverschaffing? Bij werkverruiming kan men zeggener wordt iets nuttigs geproduceerd en men kan daarbij de uigaven laten drukken op latere diensten. Door deze werkverschaffing bewerkt men niet, dat de menschen het het volgend jaar beter hebben, en daarom is het volkomen logisch, dat deze uitgave wordt gedaan uit den gewonen dienst. De volgende post is voor algemeene subsidie aan den Leidschen Hout, hoewel het geld misschien ook grootendeels aan arbeidsloonen zal worden uitgegeven. Er zou dan ook wel eenige reden zijn om te zeggen als men het kon betalen: wij geven dit bedrag uit den gewonen dienst, maar intusschen is het verantwoord om te zeggendien post betalen wij uit het fonds. Spreker zal zijn stem niet aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen geven. De heer Wilbrink vraagt niet het woord, omdat de heel de Reede de zaak niet uitnemend zou hebben verdedigd, maar wel, omdat spreker wil opkomen tegen de wijze, waarop de Wethouder in laatste instantie de zaak heeft gesteld, waarbij hij het voorstelde, alsof de Raad met het stemmen voor het advies van de Commissie van Financiën te kennen zou geven, dat het arbeidsloon, verdiend in de werkverschaffing, een gift is, die toch eigenlijk gelijk staat met hetgeen de werkloozen krijgen als uitkeering van het Burgerlijk Arm bestuur of van de Sociale Commissie. Het gaat hier uitsluitend om een principe in het financiëele beleid van de gemeente. Het gaat niet aan, dat men, om den Raad tot een zekere houding te brengen, in zekeren zin dat principe verdoezelt en er andere pricipes voor in de plaats stelt. Spreker beschouwt het arbeidsloon, verdiend in de werk verschaffing, van den Leidschen Hout, veel hooger dan de uitkeering, die de werkloozen ontvangen zonder daarvoor arbeid te verrichten. Maar dat sluit niet in, dat de uitgaven voor de werkverschaffing uit het fonds moeten worden betaald. Spreker is het volkomen eens met de heeren de Reede en van Eck, dat deze uitgaven op den loopenden dienst moeten worden gebracht, omdat zij in belangrijke mate hebben bij gedragen in de besparing op de uitgaven van het Burgerlijk Armbestuur en de Sociale Commissie. Het is van belang, niet speciaal in dit bijzondere geval, maar voor het gemeentelijke financieele beleid in bet algemeen, dat deze uitgaven uit den gewonen dienst worden bestreden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 9