MAANDAG 19 MEI 1930. 171 dien had een van de arbeiders des ochtends verlof van den opzichter gekregen voor 1 Mei. Des middags werd hem ge vraagd, waarvoor het was, en toen hij zeide, dat het was, omdat hij aan de 1 Mei-viering wilde deelnemen, zeide de opzichter, dat hij het eerst moest vragen aan den heer Wijk- mans. Spreker kan niet goedkeuren, dat dit zoo behandeld is. Spreker weet, dat op de Rijkswerk verschaffing op 1 Mei als regel geen verlof w irdt gegeven, uitsluitend echter om het bezwaar, dat de betrokkenen als regel te werk zijn gesteld een dagreis of halve dagreis van hun woonplaats, waardoor het te veel tijd zou kosten. Bovendien, wanneer dit voor 1 Mei geldt, moet dit toch ook zeker voor andere dagen gelden, waarvoor door andere arbeiders vrij zou gevraagd worden. Zoo is het ons bekend, dat door enkele arbeiders van christelijke richting verlof is gevraagd voor Goeden Vrijdag; dat is hun wel geweigerd, maar toch is hun op dien dag gelegenheid gegeven, om des middags een godsdienstoefening bij te wonen, terwijl de arbeiders, die voor 1 Mei verlof vroegen, ook des middags een wijdingssamenkomst hadden willen bijwonen. Wanneer hun dit was toegestaan en zij dus gelijk waren behandeld, dan zou deze zaak niet besproken zijn, maar dezen arbeiders is het botweg geweigerd. Spreker uit er dus zijn afkeuring over, dat er geen maatregel is getroffen, waardoor de arbeiders daartoe in de gelegenheid zijn gesteld. De heer Elkerbout zegt, dat het verlof voor Goeden Vrijdag reeds op Maandag, dus vier dagen te voren, is aangevraagd. De heer Goslinga zegt, dat de Raad van Beheer van den Leidschen Hout hier eigenlijk niet interpellabel is; die heeft er ook heelemaal niet over kunnen beslissen. Wanneer men vrij wil hebben, kan men dat toch een behoorlijken tijd van tevoren vragen. Niemand heeft daarover kunnen beslissen dan een opzichter, die zich daartoe niet bevoegd achtte. De heer van Stralen heeft anderhalf uur met spreker geconfereerd op dien Woensdag en er niets over gezegd, maar een uur later moest hij de leden van het Bestuur van den Leidschen Hout opbellen. De heer van Rosmalen spreekt zijn voldoening uit over de verbetering van de tuintjes op de Volmolengracht en ver zoekt Burgemeester en Wethouders op de Hooglandsche Kerk- gracht denzelfden toestand te scheppen, daar zij thans door mensch en dier beschadigd worden. De Voorzitter zal met dit verzoek rekening houden. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 15