41
Abt. 4.
De gemeente Leiden is bevoegd desverlangd over bet
terrein en de opstallen met toebehooren, na ingewonnen
advies van het bestuur, vrij en kosteloos te beschikken ten
behoeve van feesten, tentoonstellingen en andere dergelijke
gelegenheden, ter beoordeeling van Burgemeester en Wet
houders.
Ook zal de gemeente, volgens een in overleg met het
bestuur op te maken rooster, over het terrein en de op
stallen met toebehooren vrij en kosteloos kunnen beschikken
ten behoeve van sport- en speeloefeningen, te houden tijdens
de schooluren door leerlingen van lagere scholen.
Alle tengevolge van het gebruik overeenkomstig dit artikel
aangerichte schade, hetzij aan het terrein met opstallen en
toebehooren, hetzij op andere wijze, zal door en voor
rekening van de gemeente worden hersteld of door de ge
meente worden vergoed.
Abt. 5.
Het beheer en de exploitatie van den speeltuin worden
door het bestuur gevoerd voor rekening van de vereeni-
ging en ten genoegen van Burgemeester en Wethouders.
De vereeniging zorgt op eigen kosten voor de aanschaffing,
vernieuwing en het onderhoud van de noodige spelmiddelen,
welke haar eigendom blijven.
Het bestuur neemt op zich te zorgen en te doen zorgen
voor de goede orde, de veiligheid, de reinheid en den be
hoorlijken toestand van het terrein.
Binnen een maand na afloop van elk kalenderjaar zal
een exploitatierekening over dat jaar door het bestuur aan
de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders worden
onderworpen.
Abt. 6.
Voor het volledige onderhoud van terrein, afrastering en
opstallen met toebehooren, en voor het noodige toezicht
wordt, als behooreude tot de lasten der exploitatie, door
het bestuur op kosten der vereeniging zorggedragen.
Burgemeester en Wethouders kunnen onderhoud gelasten
indien het bestuur ingebreke blijft.
Abt. 7.
Aan den Burgemeester, de leden van den Gemeenteraad,
den Directeur der Gemeentewerken en de door dezen aan
te wijzen technische ambtenaren van het bureau van
Gemeentewerken, zal te allen tijde vrije toegang tot het
speelterrein worden verleend, waartoe aan deze personen
doorloopende toegangskaarten zullen worden verstrekt.
Abt. 8.
Ingeval het beheer van het terrein niet naar behoor en
plaats heeft, ter beoordeeling van Burgemeester en Wet
houders, of het bestuur één of meer der uit deze overeen
komst voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, zijn
Burgemeester en Wethouders bevoegd, in afwijking van
het bepaalde in artikel 1, zonder eenige ingebrekestelling
de ingebruikgeving onmiddellijk te beëindigen.
Leiden, 7 Mei 1930.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergade
ring mede te deelen, dat zij zich kan vereenigen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders om de kosten van
inrichting van een terrein nabij de Seringenstraat tot kin
derspeeltuin, geraamd op 13170.- te bestrijden uit het
„Fonds voor Stadsverbetering, Werkverschaffing en andere
Sociale doeleinden".
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 90. Leiden, 9 Mei 1930.
In den brief ten geleide van de begrooting voor den dienst
1929 (Ingekomen Stukken No. 197) lichtten wij de instelling
van het „Fonds voor Stadsverbetering, Werkverschaffing
en andere Sociale Doeleinden" ten bedrage van 195.000.
als volgt toe:
„Uit dit fonds zou men b.v. kunnen betalen de uitgaven,
die de vervanging van onbewoonbaar verklaarde woningen
in de binnenstad door1 betere woningen elders of op dezelfde
plaats meer zal kosten dan de intrensieke waarde van de
te stichten woningen; de bijdragen, die de gemeente moet
geven als subsidie in de werkverschaffingsloonen betreffende
de Leidsche Hout en voorts kosten van openbare werken,
die voor verkeersdoeleinden of ter verfraaiing van het stads
beeld worden gemaakt, met welke kosten men moeilijk den
gewonen dienst kan belasten en die men toch ook niet uit
geldleening wenscht te bestrijden."
De passage betreffende de subsidie in de werkverschaffings
loonen van den aanleg van de Leidsche Hout, gaf den heer
de Beede aanleiding bij de behandeling van de begrooting
1929 het volgend voorstel te doen:
„Ondergeteekende stelt voor, het subsidie in de werkver
schaffingsloonen betreffende de Leidsche Hout, dat naar
zijn aard is steun aan werkloozen en derhalve een gewone
uitgaaf, niet ten laste van eenig fonds, maar ten laste van
den gewonen dienst 1929 te brengen en het daarvoor be-
noodigde bedrag onder volgnr. 518 op te voeren, voorts het
benoodigde bedrag te vinden door overschrijving uit de
algemeene reserve."
In de zitting van 21 December 1928 (Handelingen pag. 320)
werd besloten, dit voorstel aan te houden tot de behandeling
van de desbetreffende begrootingswijziging, die als uitvloeisel
van het raadsbesluit van 1 October 1928 (Ingek. Stukken
No. 196), waarbij de subsidie werd verleend, alsnog voor
den dienst 1929 moet plaats hebben.
De indiening van dit voorstel door den heer de Beede en
de bestrijding daarvan door den Wethouder van Financiën
bij de begrootingsdebatten zou een verschil in standpunt
tusschen den voorsteller en ons College doen veronderstellen,
dat inderdaad niet bestaat. Een en ander zou n.l. den indruk
kunnen wekken, alsof ons College in tegenstelling met den
heer de Beede de bijdrage in de werkverschaffingsloonen uit
kapitaalsinkomsten zou wenschen te bestrijden, doch een
dergelijke opvatting van ons standpunt zou onjuist zijn.
Ook naar onze meening zijn de kosten van werkverschaffing,
voorzoover die overschrijden het bedrag, dat een werk onder
normale omstandigheden, (dus zonder werkverschaffing aan
werkloozen) gekost zou hebben, gewone uitgaven; dit geldt
derhalve eveneens voor de Leidsche Hout en ons College
zou er dan ook niet aan denken, om hetgeen voor dat
doel wordt besteed, b.v. uit geldleening te bestrijden.
Hiermede is intusschen niet gezegd, dat de onderwerpe-
lijke bijdrage niet uit het „Fonds voor Stads verbetering,
Werkverschaffing en andere Sociale Doeleinden" zou mogen
worden geput. Dit fonds toch is niet ontstaan uit kapitaals
inkomsten, maar het is gevormd, door een gedeelte van het
batig saldo van den gewonen dienst van 1927 daartoe te
bestemmen. Het is volkomen geoorloofd bespaarde over
schotten op den gewonen dienst van vorige jaren te be
stemmen voor uitgaven, die hoewel zij niet gedekt mogen
worden door kapitaalsinkomsten, door haar tijdelijk en bij
zonder karakter ongewenschte schommelingen in den ge
wonen dienst zouden veroorzaken. Wenscht men daarvoor,
zooals in casu mede voor de werkverschaffing is geschied,
een fonds te vormen, dan bestaat daartegen o. i. noch met
het oog op het karakter van batige saldi, noch uit anderen
hoofde bezwaar; integendeel, verdient het, teneinde te voor
komen, dat in eenig jaar op den gewonen dienst voor uit
gaven als deze in bijzondere mate een beroep zou moeten
worden gedaan, aanbeveling daartoe op deze wijze gevormde
middelen bij de hand te hebben. Dat het fonds op den
kapitaaldienst is gebracht verandert hieraan niets; dit is
alleen geschied, omdat het beter past in de begrootings-
techniek; hetzelfde is trouwens met de Algemeene Beserve,
die eveneens uit overschotten op den gewonen dienst is
ontstaan, gebeurd; ook hieraan werden meermalen gelden
ten behoeve van den gewonen dienst onttrokken.
De door ons voorgestane wijze van financiering is voorts
geheel in overeenstemming met de hierboven afgedrukte toe
lichting, betreffende de instelling van het fonds. Het streven
is immers, gelden beschikbaar te hebben voor allerlei sociale
doeleinden en nu zal wel niemand het sociale karakter van
de werkverschaffing willen ontkennen.
Op grond van het bovenstaande meen en wij dan ook ons
standpunt in deze te moeten handhaven en bieden U der
halve hierbij een begrootingsregeling aan, waarbij de voor
rekening van de gemeente komende kosten der werk
verschaffing van het fonds worden afgeschreven. Over het
jaar 1929 werd aan loonen een bedrag van 39.257.28 uit
gegeven. Hiervan komt ten laste van Bijk en Gemeente
elk 25
Op hoofdstuk IX 2 van den gewonen dienst, wordt
daarom in uitgaaf uitgetrokken 50 van 39.257.28
19.628.64. Gelijk bedrag komt in ontvangst terug, waarvan
de eene helft als aandeel van het Bijk en de andere helft
als bijdrage van meergenoemd fonds.