MAANDAG 14 APRIL 1930.
147
Intusschen behoeven Burgemeester en Wethouders niet met
de uitvoering van het te nemen besluit te wachten tot de
namen aan de leden van den Raad bekend zijn.
De heer Huurman gelooft, dat verschillende Raadsleden in
deze kwestie de zaken niet goed onderscheiden.
Het personeel van de Secretarie heelt een buitengewonen
arbeid verricht, die niet tot zijn dagtaak kan worden gerekend.
Het is echter de taak van de brandweer om brand te
blusschen en de taak van de politie om de orde te hand
haven.
Verrichten de brandweerlieden meer arbeid dan volgens
hun dienstverband van hen geëischt kan worden, dan behooren
zij de overuren uitbetaald te krijgen. Ook ten opzichte van de
politie dient die maatregel getroffen te worden.
De heer Wilmer: Daar is geen sprake van!
De heer Huurman herinnert er aan, dat de Voorzitter zoo
even heeft medegedeeld, dat daarvoor een post op de begroo
ting staat.
Van de ambtenaren, die in aanmerking komen, is 'reeds
voor hun gewone dagtaak een buitengewone arbeid gevraagd,
terwijl zij bovendien, om de machine op gang te helpen,
hun vrije avonden beschikbaar hebben gesteld.
Een vergelijking van dezen arbeid met dien van de andere
genoemde takken van dienst gaat dan ook niet op, en al
draagt spreker met de heeren Wilmer en Verweij de brand
weer en de politie een goed hart toe, hij acht het toch ver
keerd allen over één kam te scheren.
Hadden de brandweerlieden hun taak niet naar behooren
vervuld, dan zouden zij in aanmerking komen om voor ontslag
te worden voorgedragen. Men kan echter niet zeggen:omdat
zij hun plicht gedaan hebben, zullen wij hun een extra be
looning toekennen.
De Voorzitter zegt, dat de betaling van de overuren aan
de brandweer heelt plaats gehad. Spreker weet op het oogen-
blik niet zeker, of ook aan de politie de overuren zijn be
taald geworden. Waar de heer Wilmer zei, dat daarvan ook
geen sprake kon zijn, moet spreker er aan herinneren, dat
dit wel gebeurt in de gevallen, waarin ter kennis van spreker
wordt gebracht, dat er door de politie overwerk is verricht.
Zoo worden b. v. voor de 3-Octoberfeesten en de Lustrum
feesten overuren uitbetaald; maar de aard van de door politie
en brandweer hierbij bewezen diensten is geheel verschil
lend van wat het College nu op het oog heeft. Men moet
onderscheid maken; doet men dat niet, dan komt nagenoeg
de geheele burgerij in aanmerking; dan is er geen grens
meer te trekken; dan komen ook allerlei menschen buiten
Leiden voor een extra uitkeering in aanmerking. Men zou
de taak van Burgemeester en Wethouders zeer verzwaren
door dergelijke eischen te stellen; dan moest meri alles op
een goudschaaltje afwegen. Voor de brandweer en de politie
is echter een regeling getroffen; de gelden voor overuren
voor de brandweer zijn uitbetaald; dat komt herhaaldelijk
voor, b. v. 2 jaren geleden bij den brand in het gebouw van
»De Leidsche Courant", toen de koude niet heel veelminder
was dan verleden jaar. Ten aanzien van de politie weet
spreker niet met absolute zekerheid, in hoeverre die aan
spraak op een extra vergoeding kan maken, en in hoeverre
de overuren betaald zijn hij is gaarne bereid om dit nader
onder de oogen te zien en den uitslag van dit onderzoek
ter kennis van den Raad brengen.
De heer Wilmer heeft nog eens aangedrongen op open
baarmaking van de lijst van namen. Het College heelt daar
over langen tijd nagedacht, maar het acht het niet goed,
die zaak ter behandeling te geven aan de Raadsleden; niet
omdat de Gemeenteraad dat niet zou mogen weten, maar
omdat het voor den Raad totaal onmogelijk is die zeer
moeilijke verdeeling vast te leggen, waarbij het College geen
andere drijfveeren heeft dan zoo billijk mogelijk te zijn.
De heer Wilmer heeft zoo juist uitdrukkelijk gezegd, dat
hij die lijst niet vraagt ter beoordeeling van de vraag, of en
hoeveel die ambtenaren moeten ontvangen, en dat Burge
meester en Wethouders dit voorstel kunnen uitvoeren zonder
af te wachten, dat die lijst aan den Raad is medegedeeld.
Spreker heelt alleen overlegging van die lijst gevraagd, afge
zien van de uitvoering van dit voorstel, zooals 'men verschil
lende andere mededeelingen aan den Raad doet. Spreker
dringt daarop aan, omdat hij meent dat dit den Raad toekomt.
De Voorzitter is bereid dit te overwegen; het College
moet dit natuurlijk nog even bekijken.
De heer Parmentier heeft indertijd gehoord, dat het
gemeentebestuur medailles had uitgereikt ook naar aanleiding
van den brand. Is dat juist? Spreker had als lid van het
gemeentebestuur wel eens zoo'n medaille willen zien, aan de
uitreiking waarvan hij toch ook medegewerkt heelt. Aan wie
zijn die medailles uitgereikt en zijn er kosten aan verbonden
geweest?
De Voorzitter zegt, dat aan degenen van de verschillende,
uit andere gemeenten te hulp geschoten brandweercorpsen,
die actief aan de brandblussching hebben deelgenomen, medailles
zijn uitgereikt. Door al deze personen is na gehouden overleg
de voorkeur gegeven aan eene herinneringsmedaille boven
een belooning in geld. Het Gemeentebestuur is daartoe in
staat gesteld, zoodat de kosten voor de gemeente nihil waren.
De heer Parmentier vraagt dan, wie het Gemeentebestuur
daartoe in staat gesteld heeft.
De Voorzitter kan dit niet zeggen; spreker weet niet, of
degene, die de medailles ter beschikking van het Gemeente
bestuur gesteld heeft, dat wenscht. Spreker kan dit echter
wel onderzoeken en zal dan eventueel heel gaarne diens
naam noemen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVIII. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 14 November 1918 (Gem.blad
No. 43), regelende de samenstelling van de Bureaux
van Gemeentewerken, van den Gemeentelijken Reinigings-
en Ontsmettingsdienst en van het Bouw- en Woning
toezicht
b. tot benoeming van een Administratief Hoofdambtenaar
bij den dienst der Gemeentewerken.
(Zie Ing. St. No. 63).
De heer Manders kan uiteraard wel zijn adhaesie betuigen
met de benoeming van een administratief hoofdambtenaar
bij Gemeentewerken, omdat daardoor de Directeur en de
Adjunct-Directeur ontlast zullen worden van vele, hun minder
passende werkzaamheden, maar het bevreemdt spreker toch,
dat de Wethouder van Fabricage en de Directeur van Ge
meentewerken, die beiden technici zijn, voorstellen iemand te
benoemen, die heelemaal geen technische ontwikkeling heeft.
Deze ambtenaar zal een leidende functie krijgen, zal den
arbeid onder technisch personeel moeten distribueeren en
weer terugontvangen, en zal adviezen en rapporten moeten
beoordeelen. Zoolang hij alleen maar eenige taalfouten uit de
rapporten haalt, zal het goed gaan, maar hij zal toch nimmer
de technische strekking van zoo'n voorstel kunnen beoor
deelen. Voor deze functie zou veel eerder iemand in aan
merking komen met technische ontwikkeling, b.v. van de
Middelbare Technische School. In de stukken staat, dat de
Directeur aanvankelijk meende, dat een ingenieur benoemd
moest worden, maar dat hij er zich later bij heeft neergelegd
om een administratief ambtenaar te nemen, omdat hem ver
zekerd is, dat, wanneer hij nog een ingenieur noodig had, dit
afzonderlijk bekeken zou worden.
Den heer Verweij is het opgevallen, dat hier niet de
gewone weg is gevolgd, door n.l. een vrije oproeping van
sollicitanten te doen. Misschien kan de Wethouder spreker
daaromtrent inlichten.
De heer Splinter is het niet eens met den heer Manders,
dat de aan te stellen ambtenaar vooral technisch ontwikkeld
moet zijn. In zijn rapport zegt de Directeur, dat het een
administratief ontwikkeld persoon moet wezen en spreker
hecht meer waarde aan dit rapport dan aan de meening van
den heer Manders. In het rapport wordt ook gezegd, dat het
administratieve werk niet alleen van den Directeur, maar
ook van het overige leidende personeel, speciaal van den
Adjunct-Directeur, veel tijd in beslag neemt. Het vorige jaar
zijn 5000 stukken uitgegaan, waaronder 1000 rapporten van
technischer! aard; 4000 brieven moesten beantwoord worden,
die met technische kwestie's in het geheel niets te maken
hadden. De Directeur dringt daarom aan op de aanstelling
van een ambtenaar, die hem in zijn werk bijstaat en die
bedreven is in het opstellen van concept-rapporten betreffende
aangelegenheden, waarvoor geen speciale technische kennis
wordt vereischt. Bij zijn dienst zijn doorgaans veel van
dergelijke aangelegenheden in behandeling.
De Adjunct-Directeur heeft te kennen gegeven dit werk,
waarvoor hij niet is aangesteld, niet te ambieeren. Van den
tijd, dien hij noodig had voor de voorbereiding van groote
werken, waarvoor wel technische kennis vereischt wordt,
werd door het administratieve werk zoo'n groot deel in beslag
genomen, dat hij zeide: als ik aldus moet doorgaan, zal ik
trachten zoo vlug mogelijk hier vandaan te komen.