146
MAANDAG 14 APRIL 1930.
werk nu eenmaal meebrengt, dat overgewerkt moet worden.
Voorzoover echter onbillijkheden zouden bestaan, zal de com
missie die zaak wel eens onder de oogen willen zien.
Omtrent deze belooning aan de ambtenaren, een uiterst
moeilijke zaak, is herhaaldelijk door het College vergaderd;
de verschillende zijden van deze zaak zijn overwogen en ten
slotte is men tot de regeling gekomen, die in beginsel in dit
voorstel is neergelegd; spreker meent, dat de uitwerking daar
van aan het College moet worden overgelaten.
De heer Gosunga zegt, dat overwerk van arbeiders aan de
Lichtfabrieken wordt betaald volgens de overwerkregeling;
de ambtenaren staan echter in dit opzicht niet achter bij
die van de andere gemeentelijke diensten; op het Stadhuis
werd ook zoowel vóór als na den brand overwerk verricht;
wanneer dit echter bij de Lichtfabrieken een extra-ordinair
karakter aanneemt, zoodat het zeer afsteekt bij de andere
gemeentelijke diensten, dan worden daarvoor ook gratificaties
gegeven; herhaaldelijk worden voorstellen van de Directie
daartoe aan het College ter goedkeuring doorgezonden, zooals
b.v. verleden jaar na de felle koude periode. Spreker heeft
zelfs in het College den naam gekregen, dat hij zoo dikwijls
gratificaties voorstelt. De Lichtfabrieken steken dus niet
ongunstig af bij andere diensten. Verder sluit spreker zich
aan bij de opmerking van den Voorzitter, dat dit werk
zaamheden van geheel anderen aard zijn en geheel verschillen
van hetgeen hier beloond zal worden.
De heer Kooistra vraagt, of ook de Commissaris van
Politie en de Commandant van de brandweer gehoord zijn
over de vraag, wie voor die belooning in aanmerking komen.
Bij de brandweer is ook administratief werk verricht om de
gemeentelijke machine weer op gang te brengen.
De Voorzitter zegt, dat den hoofden van politie en brand
weer niet door het College om advies gevraagd is; spreker
gelooft ook niet, dat van het administratief personeel daarvan
een dergelijke hoeveelheid extra-werk gevraagd is, dat dit
ook maar eenigermate kan vergeleken worden met hetgeen
gepraesteerd is door de ambtenaren, die het College nu wil
beloonen.
De heer Goslinga zegt, dat de Lichtfabrieken zelfs een
typiste extra hebben aangenomen, om allerlei stukken voor
het Gemeentebestuur over te tikken; daardoor is het College
ook geholpen, maar dat is toch wat anders dan het opbouwen
van de administratie ten stadhuize.
De Voorzitter zegt, dat dit ook is gedaan door tal van
Departementen in den Haag, door vele provinciale griffies,
gemeentebesturen en particulieren, aan wie alle om afschrif
ten gevraagd is. Ook die worden niet beloond. Spreker neemt
aan, dat die werkzaamheden nagenoeg alle verricht zijn in
de gewone diensturen-
De heer de Reede zegt, dat het advies van de Commissie
van Financiën bij dit voorstel al even sober is als de toe
lichting van het College. De Commissie heeft dit gedaan,
omdat zoowel de toelichting van het College als de voor
genomen uitvoering daarvan haar volkomen instemming had.
De Commissie acht het vanzelfsprekend, dat alle diensten,
die in het verbrande gebouw waren gehuisvest, tot op zekere
hoogte voor deze belooning in aanmerking kwamen en ook,
dat sommigen er buiten zouden vallen, zooals de Voorzitter
ook gezegd heeft, omdat zij buiten de werkzaamheden ge
vallen zijn. De Commissie zag ook volkomen in de bijzondere
moeilijkheden, om die zaak tot een goed schema te ver
werken en ook, dat het althans voor de Raadsleden ten eenen
male onmogelijk zou zijn om te beoordeelen, hoe die ver
deeling eigenlijk zou moeten geschiedener was dus geen
andere weg dan om die verdeeling met het volste vertrouwen
aan Burgemeester en Wethouders over te laten.
De heer Elkerbout kan zich eenigermate indenken, dat de
brandweer buiten deze regeling valt, omdat daarbij heelemaal
geen sprake kan zijn van extra werk; tot dat werk is zij
geroepen. De politie komt er echter heelemaal bekaaid af,
wanneer die zelfs haar overuren niet betaald heeft gekregen,
en daarom zou spreker er wel voor gevoelen om aan de politie
een extra- uitkeering te gevenspreker geeft dus het College
in overweging om hen, die zware diensttijden gehad hebben,
voor eenige belooning in aanmerking te doen komen.
De Voorzitter zegt, dat de aard van de extra-diensten
van de politie van geheel anderen aard is dan die, welke
het College door dit voorstel wenscht te beloonen. Het kan
zijn, dat de politie overuren gemaakt beeft; die kunnen
echter uit een post van de begrooting betaald worden. Daar
over zal echter nog eens met den Commissaris van Politie
gepraat kunnen worden.
De heer Verweij dankt den Voorzitter voor zijn inlich
tingen, waardoor de zaak voor de Raadsleden duidelijker is
gesteld; spreker vermoedt, dat het echter heel wat moeite zal
kosten om tot een zoo juist mogelijke verdeeling te geraken;
dat is zeer moeilijk en die taak moet allesbehalve benijdens
waardig worden geacht. Spreker erkent, dat door de ambte
naren van het Stadhuis buitengewoon veel en verdienstelijk
werk is verricht; zij waren hun administratie, hun archief
en hun gebouw kwijt, maar daarnaast hebben toch ook tal
van andere personen extra werk verricht. Nu is dat allemaal
heel moeilijk op een goudschaaltje af te wegen, wat belang
rijker en verdienstelijker is, maar spreker acht het toch in
hooge mate gewenscht om ten aanzien van allen zooveel
mogelijk één lijn te trekken.
Spreker gevoelt direct iets voor het betoog, dat de brand
weer en de politie, die voor de vervulling van een zware
taak hebben gestaan, voor een financieele vergoeding in aan
merking moeten komen.
Wel is waar zijn de geldende bepalingen in dit geval toe
gepast, maar het betreft hier een zeer bijzonder geval, dat
zich misschien nooit meer zal voordoen. Bovendien stelde de
hevige koude in die dagen in de eerste plaats aan de brand
weerlieden, maar ook aan de agenten van politie zeer hooge
eischen.
Ten einde onaangenaamheden zooveel mogelijk te voor
komen en niet den schijn te wekken, alsof men aan het
administratieve werk buitengewoon veel meer waarde hecht
dan aan het andere werk, is het gewenscht alsnog te onder
zoeken, in hoeverre deze beide groepen van personeel voor
een gratificatie in aanmerking kunnen worden gebracht.
Aanvankelijk wist spreker niet, hoe het College van Burge
meester en Wethouders zich voorstelde deze zaak te regelen.
Na de toelichting van den Voorzitter, waaruit blijkt, dat men
hoofdzakelijk de ambtenaren wil beloonen, die op het Raad
huis werkzaam waren, acht spreker het gewenscht de aan
dacht te vestigen op de andere groepen, die wel degelijk voor
deze gratificatie in aanmerking komen.
De heer Wilmeb hoopt, dat de bespreking van dit punt
der agenda eenig effect zal sorteeren, ook al wordt daarom
trent geen motie of voorstel door den Raad ingediend.
Op de eerste plaats wenscht spreker, dat Burgemeester en
Wethouders nader zullen overwegen, of ook aan de brand
weer en de politie een gratificatie toekomt. De Voorzitter
heeft zelf gezegdik geloof niet, dat deze diensten daarvoor
in aanmerking komen, en schijnt dus nog niet ten volle van
het tegendeel overtuigd te zijn.
Ongetwijfeld hebben deze menschen heel ander werk ver
richt, dan de ambtenaren ter Secretarie en spreker zou er
ook niet aan kunnen denken hun een paar honderd gulden
toe te kennen, zooals, en zeer terecht, aan sommige ambtenaren
ter Secretarie wordt uitgekeerd. Men moet echter ook rekening
houden met overwegingen van psychologischen aard. Want
indien men anderen een gratificatie schenkt, zullen deze
menschen zich herinneren, wat zij in die dagen tijdens de
felle koude hebben moeten doen, en zullen zij zeggen: wij
krijgen niets, terwijl aan de anderen wel wat wordt gegeven.
Voor zoover men het redelijkerwijze kan doen, moet men
rekening houden met de menschen, zooals zij nu eenmaal zijn.
Wanneer deze menschen tengevolge van andere omstandig
heden extra werk hadden moeten verrichten, zouden zij daar
voor geen speciale vergoeding hebben gekregen, maar nu toch
aan anderen voor den arbeid die tengevolge van den brand
extra verricht moest worden, een financiëele vergoeding wordt
toegekend, is het zaak te overwegen, of ook deze menschen
niet in aanmerking kunnen komen.
Spreker vraagt het College niets anders dan dit te willen
overwegen en het resultaat van die overweging aan den Raad
mede te deelen. Hij dringt er ten sterkste op aan, dat Burge
meester en Wethouders dit denkbeeld zullen willen aanvaarden,
zonder dat het in een voorstel of motie is belichaamd.
Spreker weet thans, na de mondelinge toelichting van den
Voorzitter, welke diensten en hoeveel personen voor deze
gratificatie in aanmerking komen. Vooral na wat de Voor
zitter heeft gezegd zou spreker er op willen aandringen in
de Leeskamer ter inzage van de leden te leggeneen lijst van
de namen der personen en daarachter de bedragen, die aan
hen worden toegekend. In dat geval worden de namen der
ambtenaren alleen bekend aan de leden van den Raad, die
het bestuur vormt van de gemeente, waarbij deze ambtenaren
in dienst zijn. Zou dat bestuur niet mogen weten, welke van
zijn ambtenaren voor een belooning in aanmerking komen?
Zij zijn niet in de eerste plaats in dienst van Burgemeester
en Wethouders, maar van de gemeente en in dat geval mag
de Raad zeer zeker weten, aan wie en tot welk bedrag een
vergoeding wordt gegeven.