MAANDAG 14 APRIL 1930.
145
die van het voorstel van den heer Groene veld, dat later in
behandeling zal komen. Spreker heelt niet kunnen begrijpen,
waarom het voorstel-Groeneveld nu niet in behandeling komt
of waarom met het uitbrengen van het praeadvies over zijn
voorstel niet kon worden gewacht, totdat het voorstel-
Groeneveld in behandeling kwam, daar beide voorstellen
hetzelfde onderwerp betreffen.
Nu het voorstel-Groeveveld nog niet aan de orde is, is
spreker het volkomen eens met Burgemeester en Wethouders,
dat, wanneer dit wel het geval is, overwogen kan worden,
of in de richting van het voorstel-Wilmer iets kan worden
gedaan.
Spreker kan zich derhalve vereenigen met het afwijzend
praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten
behoeve van de toekenning van een vergoeding aan ambtenaren,
die wegens den brand van het Raadhuis, extra werkzaam
heden hebben verricht.
(Zie Ing. St. No. 62.)
De heer Coster vindt de toelichting van het voorstel zeer
poover. Men kan er wel uit afleiden, dat het administratieve
personeel van de secretarie voor de gratificatie in aanmerking
komt, maar ook de brandweer en de politie hebben, vooral
door de buitengewone koude, verschrikkelijke dagen gehad.
Bovendien heeft het administratieve personeel van de brand
weer en de politie de verschillende gegevens verstrekt voor
de verordeningen van deze takken van dienst. Wie hebben
de gegevens verstrekt voor het maken van de verordeningen,
die noodig zijn in verband met de Hinderwet, de Veilig
heidswet, de Drankwet, enz.? Zullen ook die personen voor
een vergoeding in aanmerking komen?
De heer Wilmer zegt, dat de toelichting van het voorstel
aanleiding geeft tot het stellen van verschillende vragen.
Spreker kan zich volkomen vereenigen met de gedachte,
welke aan dit voorstel ten grondslag ligt.
Met het oog op sommige personen buiten den Raad acht
spreker het gewenscht nog eens nadrukkelijk te zeggen, dat
dit voorstel niet betreft het honoreeren van werk, dat door
verschillende personen buiten de gewone bureau-uren is
verricht, zooals dat herhaaldelijk bij verschillende gemeente
diensten plaats heeft, maar wel beoogt het verleenen van
een gratificatie aan hen, die gedurende verscheidene maanden
zeer veel extra werk hebben gedaan, dat speciaal ten gevolge
van den brand moest worden verricht, welk werk dus niet
als gewoon overwerk is te beschouwen.
Spreker had echter gaarne gezien, dat in de toelichting van
het voorstel uitvoeriger inlichtingen omtrent de bedoelingen
van Burgemeester en Wethouders waren verstrekt. Men
moet zich nu de vraag stellen: van welke diensten is het
personeel betrokken bij de uitkeering van ƒ15.000.Waarom
zijn b.v. de diensten, die de heer Coster heeft genoemd, er
niet bij betrokken? Hebben deze in het geheel geen extra
werk verricht ten gevolge van den brand, of deden zij dat
niet in die mate, dat zij voor een financieële belooning in
aanmerking komen? Op hoeveel personen heeft het voorstel
betrekking? Spreker kan hun aantal zelfs niet schatten.
Spreker zou dit gaarne in de schriftelijke toelichting gezien
hebben en zou het zelfs zeer hebben toegejuicht, indien b.v.
in de Leeskamer een lijst was neergelegd van de ambtenaren,
die daarvoor in aanmerking kwamen, met de bedragen,
welke hun worden toegekend. Spreker acht de toelichting tot
dit voorstel dus buitengewoon sober en hoopt, dat het College
hier eenige meerdere toelichting zal geveu. Spreker vraagt
dit niet, omdat hij de nadere uitwerking van het voorstel
niet aan Burgemeester en Wethouders wil overlaten, maar
omdat hij er prijs op stelt, dat gegevens, welke heel goed
aan den Raad verstrekt kunnen worden, ook feitelijk aan den
Raad worden gegeven.
De heer Verweij gaat van harte gaarne mede met dit
voorstel en erkent, dat door de betrokkenen buitensporig veel
werk is verricht; echter sluit hij zich wat betreit de vraag,
hoe Burgemeester en Wethouders zich voorstellen dit bedrag
te verdeelen, bij den heer Wilmer aan.
Spreker wil nog een opmerking maken, die niet in recht
streekse!), maar in zijdelingsch verband hiermede staat. Bij
den technischen dienst der Lichtfabrieken zijn ambtenaren,
die vrij geregeld overweik verrichten, waarvoor geen betaling
geschiedt. Ten aanzien van het overwerk bestaan aan de
Lichtfabrieken twee regelingeneen voor de arbeiders en
een voor de ambtenaren; voor de laatsten wordt het over
werk vergoed in den vorm van vrijen tijd; spreker heeft
daarop de aandacht gevestigd, toen het hem werd mede
gedeeld, maar toen werd hem tegemoet gevoerd, dat, ondanks
deze twee regelingen, er toch altijd menschen zijn, die vrij
aanzienlijk overwerk verrichten, maar daarvoor geen enkele
vergoeding, in welken vorm ook, krijgen. Spreker acht dit,
indien dit waar is, niet juist; wat voor den een geldt moet
ook voor den ander gelden; spreker acht dat in het belang
van de continuïteit in het bestuur der gemeente gewenscht;
dat moet dus uit den weg geruimd worden.
De Voorzitter stelt op den voorgrond, dat het vaststellen
van een gedragslijn voor. Burgemeester en Wethouders in
deze zaak uiterst moeilijk was. Het is een zeer ingewikkelde
en lastige geschiedenis, omdat men aan alle ambtenaren,
die zich, gevraagd of ongevraagd, zeer veel moeite hebben
getroost om het werk van de gemeente weer op gang te
brengen, om al hetgeen verloren gegaan is weer zooveel
mogelijk terug te brengen, een belooning wilde geven. De
groote moeilijkheid was het geldbedrag, dat men beschikbaar
moest stellen en de juiste bepaling van het bedrag, dat men
aan ieder zou toekennen. Men kon niet het geheele gemeente-
personeel evenveel geven of jiaar eenzelfden maatstaf geven,
omdat door den een veel meer tijd was opgeofferd en misschien
moest worden opgeofferd dan door den ander, zoodat ook
ten aanzien daarvan onderscheid gemaakt moest worden.
Daaraan is het in het algemeen te wijten, dat de toelichting
van dit voorstel zoo sober is. Toch meent het College, dat
uit de formuleering van het voorstel wel blijkt, welke gedrags
lijn Burgemeester en Wethouders zullen volgen bij de vast
stelling van de aan de verschillende ambtenaren uit te
betalen gratificaties.
Voor deze gratificaties komen in aanmerking alle diensten,
die in het Raadhuis gevestigd waren en ten gevolge van den
brand extra werk hebben moeten verrichten: de verschillende
afdeelingen van de Secretarie, de dienst van Bouw- en
Woningtoezicht, vari den Ontvanger en van Gemeentewerken.
De brandweer komt evenmin als de politie in aanmerking,
omdat de door deze diensten verrichte werkzaamheden, welke
met groote toewijding zijn gedaan, van geheel anderen aard
zijn dan de diensten van hen, die het College nu wil beloonen.
De laatsten hebben werk gedaan, dat niet behoort tot hun
gewone taak. Zij hebben uit eigen wetenschap en herinnering
een geheele organisatie van den gemeentelijken dienst moeten
opbouwen.
De politie en de brandweer hebben gedurende den nacht
van den brand en enkele dagen daarna wat meer werk moeten
doen dan anders. De brandweer heeft overeenkomstig de
daarvoor bestaande regeling de overuren uitbetaald gekregen.
Aan de politie zijn geen overuren betaald; de diensten, die
door haar werden bewezen, verricht zij ook in normale om
standigheden.
De ambtenaren, voor wie deze gratificatie bestemd is, hebben
een geheel nieuw systeem op gang moeten brengen. Zij hebben
gedurende een langdurige periode daaraan zeer veel tijd, tot
twee a drie uur per avond, moeten geven.
Stelt men zich op het standpunt, dat ook de brandweer en
de politie een gratificatie moeten ontvangen, dan zou men
nog veel verder moeten gaan en zou het voor zeer veel
menschen niet meer zijn een bevoorrechting boven anderen
voor het werk, dat zij meer dan die anderen hebben gedaan.
Indien spreker zich niet vergist, betreft het voorstel 74
ambtenaren, die allen naar rato van hetgeen zij volgens het
inzicht van Burgemeester en Wethouders als extra werk
hebben verricht, zullen worden beloond tot een maximum van
een maand salaris.
Het zal voor het College, dat niet dagelijks met al deze
ambtenaren heeft samengewerkt, moeilijk zijn ieders aandeel
te bepalen. Het College heeft zich echter doen voorlichten
door de hoofden van de diensten en het heeft ook zelf de
zaak nauwkeurig bekeken. Burgemeester en Wethouders zijn
daarbij tot een billijke verdeeling van het bedrag gekomen.
In verband met de moeilijkheden, die zij daarbij ondervonden,
hebben zij het niet raadzaam gevonden een lijst van namen
te publiceeren. Het is immers niet uitgesloten, dat onbil
lijkheden blijken begaan te zijn en dan zou het onaan
genaam wezen, indien deze niet konden worden opgelost door
overleg tusschen het College en de betrokken personen. De
bezwaren, die er blijken te bestaan, zullen ongetwijfeld ter
kennis van het College komen. Er zijn ambtenaren, die niets
extra's hebben gedaan, eenvoudig ten gevolge van de omstan
digheid, dat zij daarvoor ook niet in aanmerking kwamen, en
nu zou het een onaangenamen indruk kunnen maken, wanneer
blijkt, dat zij niets extra's gedaan hebben, terwijl de andere
ambtenaren wel extra werk hebben verricht.
Het College acht het openbaar maken van deze lijst hoogst
ongewenscht en kan daartoe, naar spreker meent, niet besluiten.
Indien spreker het wel heeft, is ten aanzien van het geregelde
overwerken bij de Lichtfabrieken een regeling getroffen, waar
door dit vergoed wordt, hetzij in den vorm van extra vrije
dagen, hetzij in dien van gratificatie, omdat de aard van het