142
MAANDAG 14
APRIL 1930.
De Voorzitter erkent dit. Het geldt hier echter de wijze,
waarop de Bouwverordening wordt toegepast.
De heer Wilbrink sluit zich aan bij het betoog van den
heer Zitman. Het betreft hier niet een wijziging van de
Bouwverordening, maar de toepassing er van. Indertijd is
over deze kwestie breedvoerig gesproken bij de aanvrage van
den eigenaar van een perceel aan den Heerensingel, die ook
van zijn voortuin afstand moest doen, terwijl de verbouwing
zelf daarmede niets te maken had.
De gemeente maakt misbruik van haar macht, wanneer zij
voor het verleenen van een vergunning tot bouw of verbouw
de voorwaarde stelt, dat de grond, dien zij misschien noodig
zal kunnen hebben, gratis aan haar wordt afgestaan. Ook in
het onderhavige geval is van misbruik van macht sprake.
Het zou wat anders zijn, indien men op grond van een
onrechtvaardig gebruik van die verordening, die verordening
wilde wijzigen, maar daarvan staat hierin niets; waarom
moet dus die Bouwverordening gewijzigd worden?
De Voorzitter bedoelt niet, dat gewacht moet worden tot
een wijziging van de verordening, maar dat deze zaak, die
een algemeene beteekenis heeft, hier niet incidenteel kan
worden behandeld en dat zij beter ter sprake gebracht kan
worden naar aanleiding van een wijziging van de bouwver
ordening; het is geen goede wijze van behandeling van dit
vraagstuk, om een principieele beslissing te nemen naar aan
leiding van dit eene geval, terwijl de zaak een veel wijdere
strekking heeft; deze zaak raakt de geheele politiek van het
gemeentebestuur ten aanzien van de bouwaanvrager.
De heer Manders meent dit punt nu wel ter sprake te
kunnen brengen; wanneer de gemeente steeds zoo vreemd
gehandeld heeft ten aanzien van de Bouwverordening, acht
spreker den tijd gekomen om daarop terug te keeren; nu
hebben verschillende menschen bezwaar tegen het afstaan
van die tuintjes. Den vorigen keer heeft een zelfde geval
zich voorgedaan aan den Zoeterwoudschen Singel, waar de
menschen hun tuintjes aan de gemeente hebben afgestaan en
die dan weer tegen betaling van een recognitie in gebruik
konden krijgen. Er zijn telkens van die gevallen; zoo ook
wilde de heer van den Bosch, wiens adres om beroep op den
Raad zoo juist voor kennisgeving is aangenomen, een uit-
bouwtje maken aan zijn wasscherij; dat is hem geweigerd,
omdat het niet aan de straat gelegen is. Dat is toch heele-
maal de bedoeling van de Bouwverordening niet. Die gebouwen
zijn wel aan de straat gelegen.
De heer Splinter zegt, dat zij niet aan de rooilijn liggen;
aan de rooilijn mag rrien niet bouwen, tenzij men eerst den
grond afstaat.
De Voorzitter zegt, dat de rooilijn toch over gemeente
grond moet loopen.
De heer Manders zegt, dat toch nergens staat dat men
niet mag bouwen, wanneer men niet aan de rooilijn ligt. Het
is toch te gek, dat men geen keuken mag verbouwen achter
in het huis, wanneer men niet aan de rooilijn bouwt; daarbij
kan men toch niet aan den rooilijn bouwen. Die personen
grenzen wel degelijk aan de straat of aan de rooilijn. Met
den heer van Ingen Schenau heeft men hetzelfde geval gehad.
Wanneer men incidenteel hierop niet mag terugkomen, blijft
men zoo doorgaan; spreker acht dit geheel verkeerd en meent,
dat hierin verandering moet worden gebracht.
De heer Parmentier vraagt, of het College niet de toe
zegging kan doen, dat het dit punt eens onder de oogen zal
zien en dienaangaande voorstellen zal doen? Spreker heeft
dit in de Commissie ook meermalen besproken; iemand, die
op een singel b.v. gebouwd heeft, moet grond gratis over
doen aan de gemeente, terwijl iemand die niet gebouwd heeft,
daarvoor straks betaald krijgt; het is billijk dat de gemeen
schap eerstbedoelde dien grond vergoedt; dat is waarschijnlijk
wel te regelen; er zit wel veel aan vast, maar die onbillijk
heid is weg te nemen. Het is gebeurd, dat iemand, om een
bouwvergunning te krijgen, 50 M2. grond aan de gemeente
moest afstaan.
De heer Sciiüller heeft in de commissie medegewerkt aan
de totstandkoming van dit voorstel en is er ook momenteel
nog voor. Ook de andere commissieleden, die het woord
hebben gevoerd, zijn voor het voorstel geweest en dienen
er thans voor te stemmen.
De heer Parmentier: Waarom? Dat behoeft niet!
De heer Schüller zou het kunnen begrijpen, wanneer een
ander Raadslid deze vraag stelde, maar vraagt zich nu af:
waarom stelt de heer Parmentier deze zaak niet in de commissie
positief aan de orde? Waarom doet hij geen voorstel in de
commissie en bepaalt hij zich daar tot het stellen van vragen
Spreker geeft toe, dat de heer Parmentier herhaaldelijk over
deze kwestie in de commissie heeft gesproken, maar hij is
nalatig gebleven een voorstel te doen.
Als spreker volgens den heer Parmentier in de commissie
niet uitvoerig een voorstel bestrijdt en in den Raad daarop
uitvoeriger ingaat, richt de heer Parmentier altijd het verwijt
tot spreker: waarom zegt u dit in de commissie niet en heeft
u geen voorstel gedaan
De Voorzitter zegt, dat de kwestie meer in de Commissie
van Fabricage op haar plaats is, en ziet niet in, dat zij thans
in het openbaar moet besproken worden. Het lijkt hem toe,
dat de heer Schüller in zijn betoog tegenover den heer Par
mentier wat aan den kleinen kant is.
De heer Schüller zegt, dat, indien een ander Raadslid
tegenover hem een dergelijke opmerking maakt, de Voor
zitter dat Raadslid laat uitspreken, terwijl de Voorzitter den
hamer laat vallen, wanneer spreker tegenover een zijner
medeleden een dergelijke opmerking maakt.
De Voorzitter vermoedt, dat de heer Schüller daartoe
dan ook meer aanleiding geeft.
De heer Schüller zegt, dat de Voorzitter zoo handelt,
omdat het een lid van de sociaal-democratische fractie is,
dat het woord voert. Het is herhaaldelijk gebleken,, dat,
wanneer een ander Raadslid den leden van de sociaal
democratische fractie een verwijt maakt, de Voorzitter hem
kalm laat uitspreken, terwijl hij den hamer dadelijk laat
vallen, wanneer een lid van sprekers fractie een lid van een
andere fractie iets verwijt. Zoo even nog, toen de heer
Parmentier zonder een enkel bewijs te leveren spreker een
verwijt maakte, dat hij de Federatie had ingelicht, liet de
Voorzitter den heer Parmentier kalm uitspreken.
Spreker is het eens met degenen, die bezwaat hebben
tegen deze toepassing van de verordening. Het is echter
noodig, dat er een positief voorstel van den Raad komt,
omdat in vele gevallen is gebleken, dat voorstellen van het
College, die in de commissie zijn afgedaan, na een jaar nog
bij Burgemeester en Wethouders op afdoening liggen te
wachten.
De heer Splinter is het in principe eens met net betoog,
dat de wijze van handelen in gevallen als het onderhavige
niet altijd even billijk is, hetgeen ook in de Commissie van
Fabricage is besproken. Men zal echter de verordening moeten
wijzigen om tot een andere toepassing te komen.
Spreker is bereid deze zaak onder de oogen te zien, maar
ontraadt op het oogenblik daarin incidenteel verandering te
brengen, nu de verordening steeds op deze wijze is toegepast.
De heer Manders zegt, dat de opmerking van den Wet
houder, dat n.l. de verordening geen andere toepassing
toelaat, onjuist is. In dit geval wordt de garage gebouwd
aan de rooilijn, indien het stukje grond, dat er tusschen ligt,
aan de gemeente wordt overgedragen. Waarom moet nu ook
het andere stukje grond worden afgestaan?
De heer Splinter: Omdat het een geheel erf is.
De heer Manders vraagt, waarom dan indertijd aan Van
den Bosch de bouwvergunning is geweigerd.
Iemand, die aan de achterzijde van zijn huis een keukenlje
of een uitbouw laat maken, kan niet aan de rooilijn bouwen.
Die kwestie heeft er dan ook niet mee te maken.
Spreker noemt het een averechtsche toepassing van de
verordening.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat ongeveer
tien jaar geleden bij de behandeling van de wijziging van
de Bouwverordening de politiek van Burgemeester en Wet
houders door den Raad is besproken en goedgekeurd.
Daaruit blijkt dus duidelijk, dat deze discussie betrekking
heeft op de toepassing van de Bouwverordening en dat men,
wil men die toepassing anders hebben, zal moeten komen
tot een wijziging van de tot nog toe gevolgde gedragslijn,
waarbij eventueel met de door den heer Mandeis gemaakte
opmerkingen rekening kan worden gehouden; in de veror
dening w ordt niet alleen gesproken van bouwen aan de rooi-
lijn, maar ook van vernieuwing van bestaande gebouwen,
waarvoor die bepalingen gelden. Spreker hoopt dus, dat de
Raad genoegen zal nemen met sprekers toezegging om deze
zaak nog eens onder de oogen te zien; daarover kan dan een
nadere discussie plaats hebben, die dan zal moeten loopen
over de algemeene toepassing van de Bouwverordening,
hetgeen dan aanleiding kan geven tot verandering in de tot