156 MAANDAG 14 APRIL 1930. Over het rookverbod zal spreker niets zeggen en dat dus niet als een argument tegen het vergaderen in de Lakenhal aanvoeren. De heer Meijnen heeft hierover een andere meening dan de heer Wilbrink; spreker heeft dadelijk, toen de Raad hier kwam, gevoeld dat deze zaal uit een oogpunt van decorum, ook geen onverschillige zaak, het ver aflegt tegen die in de Lakenhal; de zaal in de Lakenhal past veel beter bij de waardigheid van den Raad dan deze. Spreker is het dus eens met de argumentatie van den heer Donders; het eenige bezwaar van spreker tegen de zaal in de Lakenhal is het moeilijke spreken; dat bezwaar heeft zich hier echter ook voorgedaan; toen de Raad hier voor het eerst kwam, moesten de Raadsleden, die de uiterste plaatsen innamen, wel toe nadering in eigenlijken zin zoeken, daar zij elkaar anders niet konden verstaan. Wanneer nu de indeeling in de zaal van de Lakenhal gewijzigd wordt, zoodat het College niet meer aan het einde van de zaal zit, maar tegen den muur, dan zal men elkaar daar waarschijnlijk veel beter kunnen verstaan. Spreker zal dus gaarne stemmen vóór het terug- keeren naar de Lakenhal. De Voorzitter zegt, dat hij, wanneer besloten wordt in de Lakenhal te vergaderen, toch zal voorstellen om de begrootings- vergaderingen hier te houden, waar wel gerookt kan worden. De heer Wilbrink meent, dat het financieële argument, dat gebruikt is, niet opgaat. Wanneer men de zaak zoo sober aanpakt, bij den opzet van het nieuwe stadhuis, dat het op een duizend gulden per jaar aankomt, dan behoeft niet gesproken te worden van millioenenplannen. Deze opmerking is toch wel zeer kleinsteedsch. De heer Schüller wijst er op, dat de Commissie voor de Lakenhal Burgemeester en Wethouders geadviseerd heeftom het rooken niet toe te staan, maar tenslotte is de Raad toch souverein; die kan toch een andere beslissing nemen. Vooral nu de Voorzitter mededeelt, dat toch het voor nemen is, om bij de behandeling der begrooting in een andere zaal te vergaderen, acht spreker het geheel overbodig om de overige vergaderingen wel in de Lakenhal te houden. Om al de redenen door spreker genoemd wil hij de Raad adviseeren in het Nut te blijven vergaderen. De heer Manders zegt, dat de heer Wilbrink het erg kleinsteedsch vindt om op 1000.te kijken, maar toen de quaestie van de telefoon voor de Raadsleden hier aan de orde was, stond hij er gematigd onverschillig tegenover; vele andere leden brachten dat echter wel in het geding. De quaestie is toch niet zoo heel klein; de heer Wilbrink zegt wel, dat het 1000.meer kost, maar dat is onjuist. Voor deze zaal moet ƒ4000.worden uitgegeven, maar voor de Lakenhal f 3000.het meubilair voor ongeveer 2000.blijft zijn waarde houden; de kosten voor deze zaal zijn dus 1000, hooger of wel er worden hier ƒ2000.— uitgegeven, die verloren zijn, tegen 1000.— in de Lakenhal, waarbij dan nog komt 1000.— per jaar voor huur en nog eenige meerdere kosten, welke men in de Lakenhal niet heeft. De heer Bergers vereenigt zich met het betoog van den heer Donders. Spreker rookt graag, maar meent, dat de Raad voor het genoegen van het rooken niet dit financieele offer aan de gemeente moet vragen. Daarbij komt, dat de Lakenhal een gebouw van de gemeente is en dus met de commissie zou kunnen woiden gesproken over de vraag, of in een van de twee zalen het rooken niet zou kunnen worden toegestaan. De schilderijen zullen er niet van bederven en indien men voor brandgevaar vreesde zou men moeten bedenken, dat het geheele land afgebrand zou zijn, indien het rooken inderdaad zooveel brandgevaar opleverde. Spreker is een sterke voorstander van het vergaderen in de Lakenhal, ook wanneer er niet gerookt mag worden. Het financieële bezwaar mag niet over het hoofd worden gezien. Daarbij komt ten slotte, dat alle verbeteringen, die aangebracht worden in de zalen van 'tNut, later ten voor- deele van die Maatschappij zijn, terwijl alle verbeteringen van de Lakenhal het eigendom blijven van de gemeente. Spreker geeft het College in overweging een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van het opheffen van het rookverbod in de Lakenhal, indien daar de Raadsvergade ringen plaats hebben. De Voorzitter zegt, dat het de bedoeling is de vergaderingen, waarin de begrooting wordt behandeld, in elk geval in de zaal van het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te houden. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de Raads vergaderingen voortaan in de Lakenhal te doen plaats hebben, wordt daarop verworpen met 16 tegen 15 stemmen, Tegen stemmende heeren Parmentier, van Stralen, de Reede Kuivenhoven, Wilbrink, de Meij, van Rosmalen, Groene- veld, Huurman, van Eek, Verweij, Zitman, Schüller, Eikerbout, Koole en van der Reijden. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Romijn,Goslinga, Splinter, Reimeringer, Tepe, Donders, Manders, Bergers, Bosman, Wilmer, Kooistra, Coster, Mevr. Braggaarde Does en de heer van Tol. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 18