154
MAANDAG 14 APRIL 1930.
De heer Huurman vraagt, of een voorstel zoo ineens inge
diend kan worden, zonder dat dit onderwerp aan de orde is.
De Voorzitter zegt, dat de Raa d, door er over te stemmen,
kan besluiten om het toch te behandelen.
De heer Kooistra verzoekt dan zijn tweede voorstel in
praeadvies te nemen.
De Voorzitter zegt, dat het College er de voorkeur aan
geeft om onmiddellijk over dit voorstel te doen stemmen.
De voorstellen van den heer Kooistra worden achtereen
volgens verworpen, elk met 23 tegen 7 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Parmentier, Meijnen, Romijn,
Goslinga, Splinter, Reimeringer, Tepe, Donders, Mariders, de
lieede, Kuivenhoven, Wilbrink, van Rosmalen, Bergers, Bos
man, Wilmer, Huurman, Coster, van Es, Zitman, Eikerbout,
van der Reijden en van Tol.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, de Meij, Groene-
veld, van Eek, Verweij, Kooistra en mevrouw Braggaar
de Does.
(De heeren Schüller en Koole hadden gedurende deze stem
mingen de vergadering tijdelijk verlaten).
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be
sloten.
De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iets in
het belang der gemeente in het midden heeft te brengen.
Spreker wil allereerst de vraag van den heer Schüller,
gesteld in de vorige Raadsvergadering, beantwoorden en leest
daartoe een brief voor van den rechtskundigen raadsman der
gemeente, Mr. Briët, luidende:
»Naar aanleiding van een onderhoud met den Burgemeester
over de vraag of de aan de erven Hazenberg uit te betalen
ƒ2000,in verband met de regeling Zuiderzicht op de N.V.
Maatschappij voor bollen en plantencultuur v/h Gebrs. de
Graaf kan worden verhaald, heb ik de eer U mede te deelen,
dat de acte van garantie d.d. 1 November 1923 welke deze
N.V. naar aanleiding van den verkoop aan de gemeente
Leiden afgaf de volgende verklaring inhoudt.
»Dat tot zekerheid van de betaling van verschillende jaar-
lijksche erfpachten ten behoeve van Mevrouw Anthonia Jacoba
Kleijnenbergh, Weduwe van den Heer Hendrik Willem Hazen
berg Junior ten kantore der hypotheken te Leiden op gemelde
perceelen inschrijvingen werden genomen bij vernieuwing op
13December 1879, in deel 37 nummers 143, 146, 147,indeel
38 nummers 119. 120. 123. 125. 126. 130. in deel 39 nummers
54. 56. 57. 60.
dat ondergeteekenden de rechtmatigheid van dejaarlijksche
heffingen van die Erfpachten en de geldigheid van de ge
nomen inschrijvingen betwisten;
dat zij echter de gemeente Leiden vrijwaren voor alle
vorderingen, die genoemde Erfpachthefster zou kunnen instellen,
uit gemelden hoofde voortvloeiende, ook al mocht de daartoe
betrokken Rechter de eventueel in te stellen acte ten gunste
van de genoemde Erfpachthefster of hare rechtverkrijgende
toewijzen."
Uit het laatste gedeelte van die verklaring volgt dat de
N.V. alleen vrijwaart tegen acties door de erfpachthefster
tegen de gemeente in te stellen.
De N.V. geeft geen vrijwaring ter zake van bet bestaan
van deze erfpachten.
Nu de gemeente vrijwillig heeft afgekocht geldt dus deze
garantie niet.
Weliswaar heeft de N.V. aan de gemeente geleveid viij
van hypotheken volgens de koopacte, en zou zij, indien een
hypotheek bestond tot vrijwaring te dien zake gehouden zijn,
maar omdat hij bij de acte van garantie, die de gemeente
zij het ook stilzwijgend heeft aanvaard, haar vrijwaringsplicht
op bovenvermelde wijze heeft beperkt, zou een actie tot ver
haal geen kans van slagen hebben."
De heer Coster zegt, dat aan den Hoogen Rijndijk, bij den
ingang van de stad, twee panden, men kan zeggen afbraak
staan, hetgeen zeer leelijk staat bij het inkomen van de stad.
Wat is de oorzaak daarvan Worden die menschen tegen
gewerkt bij het bouwen
De heer Splinter zegt, dat men absoluut niet in het
bouwen wordt tegengewerkt. Er komt echter geen aanvrage
om bouwvergunning binnen.
Spreker heeft reeds met den architect over het plaatsen
van een schutting gesproken. De architect zou dat verzoek
aan zijn principalen overbrengen, maar tot nu toe heeft
spreker er niets meer van gehoord.
De heer de Meij stelt de vraag, in welk statium het
onderzoek naar de dienstregeling van de brugwachters verkeert,
welk onderzoek Burgemeester en Wethouders bij de behande
ling van de begrooting hebben toegezegd.
De heer Reimeringer zal in de volgende vergadering nadere
mededeelingen omtrent dit onderzoek doen.
De heer de Meij vestigt er de aandacht op, dat bij de
herkeuring van trekhonden, die in de maand Januari van
dit jaar heeft plaats gehad, de meeste van de in Leiden ge
bruikte trekhonden zijn afgekeurd, omdat hun borstbreedte
niet aan de eischen van het Koninklijk Besluit voldeed. Het
scheelde soms slechts enkele millimeters. De houders van deze
honden, die een klein weekgeld hebben, worden daardoor
gedupeerd.
De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft een overgangs
termijn van drie jaren vastgesteld, die in 1931 afloopt.
Spieker verzoekt thans Burgemeester en Wethouders een
datum vast te stellen, waardoor aan de onzekerheid bij de
houders van trekhonden, die vooralsnog geen betere dieren
kunnen bekomen, een einde wordt gemaakt.
De Voorzitter zegt, dat de vraag van den heer de Meij
hier niet op haar plaats is. Het betreft hier uitvoering van
de wet door het College, waaromtrent het geen verantwoording
aan den Raad schuldig is.
De heer Zitman zegt, dat de sloot, welke aan de linkerzijde
van den Hoogen Rijndijk, over de Wilhelminabrug, ligt, op
een^ open riool gelijkt. De riolen van alle huizen monden
20 a 30 c.M. boven deze sloot uit. Er heerscht in de omgeving
van deze smalle sloot een ontzettende stank.
De Voorzitter zal deze 'klacht van den heer Zitman
laten onderzoeken.
De heer Elkerbout zegt, dat in deze gemeente de Goede
Vrijdag hoe langer hoe meer als een feestdag wordt beschouwd
en ook de verschillende gemeentebureaux dien dag gesloten
zijn. In verband hiermede verzoekt spreker het College te
trachten van de Commissie voor den Leidschen Hout de
toezegging te krijgen, dat ook zij voor haar personeel dien
dag als een feestdag zal beschouwen.
In de tweede plaats zou spreker willen vernemen, hoe het
staat met het in orde brengen van het plantsoen op de plaats,
waar vroeger Musis stond. Spreker heeft hooren verluiden,
dat er een theeschenkerij zal komen, maar hij ziet noch van
het een, noch van het ander iets. Het is van belang, dat de
toestand daar ter plaatse spoedig in orde komt.
De Voorzitter zal het verzoek van den heer Eikerbout
ter kennis van het bestuur van den Leidschen Hout brengen.
De plannen tot verbetering van het terrein, waar vroeger
Musis stond, zullen morgen in de vergadering van het College
aan de orde komen.
De heer Kooistra zou gaarne het antwoord van Burge
meester en Wethouders willen vernemen op de opmerking,
die hij in de vorige vergadering naar aanleiding van een
bericht in het dagblad Het Volk heeft gemaakt.
De heer Splinter heeft deze zaak laten onderzoeken en
daaromtrent het volgende rapport ontvangen
»Wat betreft de woning Paradijssteeg No. 14, waarin ver
blijft het gezin H. J. Kramer, d. z. man, vrouw en 12 kin
deren, kan het volgende opgemerkt worden.
Inderdaad is de woning zeer slecht en loont de moeite
van afdoende herstelling niet. Getracht zal worden, wat met
den eigenaar te bereiken is. Het gezin staat niet onverdeeld
gunstig bekend; het heeft een huurschuld van f 74.
waarvoor de eigenaar het reeds eenige maanden geleden uit
de woning had willen zetten. De man is knecht bij den hout
handel van Hoeken, terwijl drie kinderen verdiensten hebben.
Onderbrenging in een der gemeentewoningen is uilgesloten
wegens de huurschuld.
Bij de saneering van dit stadsgedeelte is dit één der wonin
gen, welke alsdan zal verdwijnen."
De heer Kooistra acht het verkeerd, dat de gemeente geen
termen kan vinden om aan een dergelijk gezin een behoor
lijke woning te verstrekken; hier moet ingegrepen worden.
Het kan zijn, dat de menschen schuld hebben, wat niet altijd
goed te praten is, maar toch moet de gemeente daar over
heen stappen.
De heer Splinter zegt, dat de man drie groote kinderen
heeft, die verdiensten hebben; zelf is hij werkzaam bij Broers.
Het argument, dat die man werkloos is, gaat dus niet op.