MAANDAG 14 APRIL 1930. 153 missie stelde voor daarvan 1000.te maken, maar die huurprijs is door Burgemeester en Wethouders op 925. gesteld. Dit bewijst, dat die taxaties te hoog zijn. De heer Splinter zegt, dat dit om bijzondere redenen is, die Burgemeester en Wethouders destijds van die taxateurs vernomen hebben. De heer Kooistra zegt, dat het wenschelijk is om derge lijke bijzondere redenen in de Leeskamer ter inzage te leggen de Raad moet toch beoordeelen, of zoo'n rapport goed is of niet; daar hebben de leden recht op. Spreker handhaaft zijn voorstellen; het eerste zou hij gaarne in stemming gebracht zienhet tweede zou zeer geschikt in handen van Burge meester en Wethouders gesteld kunnen worden om prae- advies. De heer Wilbrink wenscht met een enkel woord te pro testeeren tegen de uitdrukking van den heer Kooistra, die ook in tweede instantie, na de verklaring van den heer Zitman, de schatters er van beschuldigt in deze zaak niet onpartijdig te hebben gehandeld. Eerst heeft de heer Kooistra het doen voorkomen, alsof de heer Zitman groot belang had bij de verhooging der huren en ondanks de duidelijke weer legging van den heer Zitman blijft hij zijn onware beschul diging tegenover een zijner medeleden handhaven. Indien op deze wijze de zaken in den Raad moeten be handeld worden, zal het voor de Raadsleden moeilijk zijn hun taak te vervullen, maar bovendien zal spoedig zich niemand laten vinden voor de vervulling van de functie van schatter voor de gemeente. Spreker hoopt echter, dat er altijd ge meentenaren zullen zijn, die hun taak belangeloos zullen blijven vervullen. De heer Kooistra vindt hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd een weinig dwaas. Spreker heeft juist gezegd eri daarom is de heer Wilbrink er volkomen naast zooals ik partijdig sta tegenover de verlaging der huren in het alge meen, zoo staan deze taxateurs partijdig tegenover een ver hooging der huren in het algemeen. Spreker heeft reeds in eerste instantie gezegd, dat hij zich kan voorstellen, dat deze heeren ernstig meenen, dat de bedoelde huren voor verhooging in aanmerking komen, maar hij meent voldoenden grond te hebben om te zeggen, dat zulke personen, die belang hebben bij een huurverhooging in het algemeen, in dezen niet geheel en al onpartijdig zijn. De heer Parmentif.r wenscht den heer Kooistra er op te wijzen, dat deze niet kan verwachten, dat de Raadsleden waarde aan diens argumenten zullen hechten, wanneer hij zelf zegt, dat ook hij niet onpartijdig is. Wanneer spreker voor een oogenblik op dezelfde wijze redeneert als de heer Kooistra, kan hij zeggen: de heeren Kooistra en van Stralen hebben ook klanten, die zij tevreden stellen, wanneer zij in den Raad voor hun zaak vechten en in de pers wordt geschreven en op de tribune wordt gehoord, dat de huur van een woning door de gemeente is gebracht van 450.— op 600.—. Spreker geeft den heeren van Stralen en Kooistra in over weging in hun fractievergadering de vraag te behandelen, of hun optreden in deze juist is geweest, en eventueel in de volgende vergadering de insinuatie, die thans aan het adres van den heer Zitman is geuit, te herroepen. Spreker kan er op wijzen, dat de heer Schüller van het begin af met het voorstel is medegegaan, het zelfs heeft toe gejuicht en gezegd heeft: het is bar, dat men er nu pas mee komt. Het was een verwijt aan den Directeur, of wien dan ook, dat de woningen zoo'n langen tijd tegen zulke lage huren waren verhuurd geworden. Spreker geeft den heer Kooistra en van Stralen in over weging ook dit in hun fractievergadering te bespreken. Hij verwacht van hen, dat zij zoo fatsoenlijk zullen zijn om hun insinuatie in de volgende vergadering terug te trekken. De heer Schüller heeft zich opzettelijk buiten deze debatten gehouden, maar is er nu ingehaald. Deze taxatie is zeer zeker met sprekers goedkeuring tot stand gekomen, maar men moet niet vergeten, dat men in een commissie niet altijd stemt; bovendien heelt spreker voorgesteld 3 taxateurs te benoemen; in dit verband heeft hij den naam van den heer Creyghton genoemd. De heer Splinter vraagt, of de heer Schüller dan zou denken, dat de taxaties anders waren geweest. De heer Schüller kan deze vraag niet beantwoorden zoo als zij gesteld is, maar de heer Paimentier heeft uitgespeeld, dat spreker met twee taxateurs genoegen zou hebben ge nomen. In een commissie werkt men gemoedelijker en daarom heeft spreker er genoegen mee genomen. De heer Parmentier vraagt, of de heer Schüller er dan tegen is geweest, dat die twee personen tot taxateurs genoemd werden; in de commissie durfde de heer Schüller niet te zeggen, dat zij partijdig zijn. De heer Schüller heeft dat direct gezegd; spreker heeft toch ook anderen genoemd, o. a. den heer Creyghton, en wat het durven zeggen in de commissie betreft heeft spreker al voldoende bewijs geleverd, dat hij ook daar durft te zeg gen wat hij meent te moeten zeggen, in tegenstelling tot den heer Parmentier. De heer van Eck meent, dat het een misverstand is, wanneer men zegt, dat hij gezwegen heeft, toen zijn partijgenooten insinuaties richtten tot die deskundigèn, waaronder de heer Zitman. Spreker heeft er echter bezwaar tegen, en in dit opzicht hebben de heeren Kooistra en van Stralen niet hun persoonlijke meening, maar die der fractie uitgesproken, dat een der gelijke commissie eenzijdig wordt samengesteld uit kringen, die in het algemeen belang hebben bij hooge huren. Spreker geeft onmiddellijk toe, dat hij ook niet onpartijdig is; men kan echter tot een commissie komen, die juiste beslissingen geeft, door niet eenzijdig de deskundigen te zoeken in bepaalde maatschappelijke kringen; ook in andere maatschappelijke kringen zijn menschen, die hiervan op de hoogte zijn. Sprekers bezwaar gaat niet tegen de personenhij kan zich voorstellen dat de heer Zitman zich daardoor gekrenkt gevoelde, maar dat was absoluut de bedoeling niet; niemand twijfelt aan diens bedoeling om objectief te schatten, maar in den kring, waartoe de heer Zitman behoort, heeft men een bepaalden kijk op de vraag, of de huren verhoogd of verlaagd moeten worden. Die kijk bestaat ook in sprekers kring en wanneer men wil trachten door de samenstelling der commissie zooveel mogelijk een objectieve beslissing te krijgen, dan is veelzijdige samenstelling de beste oplossing. Het is een misverstand, alsof spreker hiermede bepaalde personen wil treffenspreker wenscht dus, dat voortaan bij taxaties niet alleen aan een bepaalde maatschappelijke groep wordt gedacht, maar dat men door een veelzijdige samen stelling der commissie tot bevredigende beslissingen zal komen. De Voorzitter gelooft, dat na het betoog van den heer van Eck deze zaak als afgedaan kan beschouwd worden en zou den heer van Stralen, die het woord heeft gevraagd, willen verzoeken genoegen te nemen met wat de heer van Eck heeft gezegd. De heer van Stralen zou eigenlijk wel aan het verzoek van den Voorzitter kunnen voldoen, omdat de heer van Eck ter verdediging van de houding van den heer Kooistra en spreker heeft gezegd, wat spreker zelf had willen zeggen. Het woord «insinuatie" is echter tot spreker persoonlijk gericht. Spreker verwacht van den heer Parmentier, dat deze dit woord zal terugnemen, want in dien zin gebruikt is het woord voor spreker en zijn fractiegenooten beleedigend. Spreker en zijn fractiegenooten hebben niet de bedoeling gehad persoonlijk te worden, maar alleen willen zeggen, dat een commissie, die op deze wijze is samengesteld, geen com missie is om de zaak onpartijdig weer te geven. Als voorbeeld haalt spreker de Huurcommissie aan. Zou men niet gelooven, dat in Leiden de huurprijzen veel hooger zouden zijn geweest, indien alleen huiseigenaren in die commissie zitting hadden gehad? Spreker prijst het in den heer Zitman, dat hij zijn woningen op den prijs van voor den oorlog heeft gehouden. Spreker mag er echter tegenover stellen, dat de heer Zitman, optre dende als taxateur voor anderen dan de gemeente, voorstellen heeft gedaan tot verhooging van huren, die anders waren dan die van voor den oorlog. De Wethouder heeft zelf gezegd, dat de huren van de woningen aan de Haverzaklaan te hoog waren. Het ware beter geweest, indien deze commissie zou zijn samengesteld op dezelfde wijze als de Huurcommissie, d.w. z. indien men van beide stroomingen, die niet onpartijdig tegen over deze zaak zijn, een vertegenwoordiger in de commissie had benoemd. De heer Splinter stelt den heer Kooistra de vraag, of deze zijn voorstellen niet intrekt. De heer Kooistra weet, dat de tegenpartij door haar over macht zijn voorstellen kan verwerpen, doch wenscht ze niet in te trekken. Het voorstel betreffende het huis aan de Lokhorststraat is een rechtvaardig voorstel. Het is absoluut niet noodig in dat geval tot huurverhooging over te gaan. Daarbij komt, dat de heer Splinter sarcastisch lachende denkt: laat het maar afstemmen, dan is het uit. Voortaan zal spreker bij dergelijke zaken met het sarcasme van den heer Splinter rekening houden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 15