152 MAANDAG 14 APRIL 1930. hetzelfde opmerken als de heer Kooistra, zij het in andere woorden; het woord belangeloos of niet-belangeloos wil hij niet gebruiken; hij neemt gaarne aan, dat de personen, die dit onderzoek ingesteld hebben, deskundig zijn, maar hij gelooft niet, dat zij in dezen voldoende onpartijdig zijn; zij be zitten en verhuren zelf woningen en hebben dus belang bij een hoogen stand van de huren. Dit zal ongetwijfeld mee spreken, wanneer zij, ook met de beste bedoelingen, advies uitbrengen over de huurprijzen van gemeentewoningen; nu acht spreker het niet goed, dat, wanneer de gemeente voor lichting noodig heeft over de verhuring van gemeentewoningen, zij uitsluitend zoekt naar deskundigen uit kringen, die partijdig tegenover deze zaak staan. Er zijn ook personen te vinden, van wie wel gezegd kan worden, dat zij deskundig, maar niet, dat zij partijdig zijn. Spreker heeft hierbij op het oog den heer Creyghton, een welbekend en geacht ingezetene, die jaren lang lid is geweest van de Leidsche Huurcommissie, op het gebied van de woning- huren veel ervaring heeft opgedaan, maar toch niet zoo partijdig is, omdat hij zelf geen woningen verhuurt. Bovendien stelt spreker de vraag: heeft de gemeente voor dergelijke taxaties de hulp van buitenstaanders noodig en beschikt zij niet zelf over ambtenaren, die op dit gebied deskundig zijn. Spreker acht de onpartijdigheid veel beter gewaarborgd, indien de ambtenaren van de gemeente een dergelijk onderzoek instellen. Uit de wijze, waarop deze voorstellen zijn ingediend, blijkt, dat de gemeente nu en dan probeert te doen, wat ook de gewone huiseigenaren doen: bij vernieuwing van de huur of het afloopen van het contract de huur met een paar centen te verhoogen. De gemeente moet dergelijke practijken over laten aan de gewone huiseigenaren. Het is spreker opgevallen, toen hij de verschillende perceelen bezocht, dat zonder aanmerkelijke reden huurverhooging voor die perceelen wordt gevraagd. De toestand en het onderhoud van die huizen rechtvaardigen die huurverhooging niet. Indien de gemeente behoorlijke huizen verhuurde, zou het nog iets anders zijn, maar er worden door haar huizen verhuurd, die vele gebreken hebben. Spreker acht het mogelijk, dat de huurprijs van een woning wordt verlaagd, indien tusschentijds blijk, dat de huur te hoog is. Spreker ondersteunt gaarne de voorstellen van den heer Kooistra. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Kooistra de vol gende voorstellen heeft ingediend I. Ondergeteekeruie stelt voor om de huurprijs van de woning Lokhorststraat No. 22 (Volgnr. 2) te handhaven op 250.per jaar. II. Ondergeteekende stelt voor de huurprijs van de woning Aalmarkt No. 6 (Volgnr. 14) bij wederverhuring te bepalen op 400.per jaar en de huurprijs van het perceel Heeren straat No. 48 tusschentijds te verlagen tot f 525.per jaar. De heer de Reede heeft uit de beschouwingen van de heeren Kooistra en van Stralen den indruk gekregen, dat zij met hun gedachten in de toekomst leven, alsof de socialisatie- gedachte in Leiden al verwerkelijkt was, zoodat van de 16.000 panden in Leiden de groote meerderheid van de gemeente ware; dan zou de gemeente werkelijk invloed kunnen hebben op den stand van de huren. Dan zou het logisch zijn, dat men vroeg, welke waarde men kan hechten aan die taxaties, maar nu treedt de heer Kooistra als tegentaxateur op; dan weet spreker met den heer Kooistra ook geen weg; die is ook al zoo'n groot huizenexploitant door zijn relaties met bouw- vereenigingen. De heer Kooistra kan echter gerust zijn, want bij de weinige panden, die de gemeente heeft, is het heusch niet gevaarlijk, al stijgen de huren iets. Ten slotte heeft men te maken met de huurmarkt en niet met allerlei partijdige beschouwingen van niet deskundigen, zooals de heer Koostra, die feitelijk toch geen waarde hebben voor den Raad. De heer Zitman heeft met den heer van Zijp deze panden getaxeerd; spreker heeft als plaatsvervangend lid van de Huurcommissie heel wat panden getaxeerd. Nu zegt de heer Kooistra, dat spreker niet belangeloos is, maar spreker heeft 6 huizen in eigendom en de bewoners daarvan betalen nog precies dezelfde prijzen als vóór den oorlog; er heeft dan ook nog geen enkel huis van spreker leeggestaan. Dit geeft dus een geheel anderen kijk op de zaak dan de heer Kooistra gaf. De heer Splinter zegt, dat het College de juiste huur waarde eens wilde laten taxeeren van de woningen, die de gemeente verhuurt; de huurprijzen daarvan waren aan den lagen kant. Deze zaak is in de Commissie van Fabricage ter sprake gebracht; daar zijn de namen van 5 a 6 personen genoemd, waarna met algemeene stemmen besloten is te adviseeren de taxatie op te dragen aan de heeren Zitman en van Zijp. De heer Schüller heeft daaraan medegewerkt; spreker meent zelfs, dat dit op advies van den heer Schüller gebeurd is. De heeren van de S. D. A. P. zullen dus moeten toegeven, dat dit zoo onpartijdig mogelijk gebeurd is. Nu zijn die taxateurs volgens de heeren van Stralen en Kooistra niet onpartijdig, maar de heeren van Stralen en Kooistra, die ook aan het taxeeren zijn gegaan, zijn evenmin onpar tijdig geweest. Spreker moet overigens tegenspreken, dat die heeren partijdig zouden zijn geweest; zij hebben met veel ambitie die taak, die niet zoo prettig was, op zich genomen en zij hebben de taxatie zeer objectief verricht; spreker heeft er ook wel eenig verstand van en meent, dat de gemeente nog lang niet de hoogste huren bedingt, die er te krijgen zijn. Dat is waar, zegt de heer van Stralen nu, waaruit blijkt, dat hij de taxatie van de heeren Zitman en van Zijp niet te hoog vindt. De heer Kooistra bedoelde te zeggen, dat Burgemeester en Wethouders ook niet het advies van de taxateurs geheel ge volgd hebben. Er waren echter omstandigheden, die aan de deskundigen destijds niet bekend waren. Zoodra zij aan Burge meester en Wethouders bekend werden, hebben dezen er wel rekening mede gehouden. Spreker heeft ook het perceel Lokhorststraat 22 bekeken en in tegenstelling tot den heer Kooistra is hem de toestand meegevallen. Burgemeester en Wethouders hebben tegen de weduwe Christiaanse gezegdverlaat u de woning, wij zullen haar niet meer verhuren. Deze huurster, die reeds 52 jaar in deze straat woont, heeft echter dringend verzocht het perceel te mogen blijven bewonen. Burgemeester en Weihouders hebben haar toen beloofd de woning te laten opknappen en thans is daarmede een aanvang gemaakt. Dit rechtvaardigt nog niet de huurverhooging, maar de huurster verklaarde zelf bereid te zijn f 300.huur te be talen, hetgeen overeenkwam met de taxatie, die destijds heeft plaats gehad. Spreker vindt het niet billijk, als de gemeente zegt: ge kunt voor hetzelfde bedrag blijven wonen, terwijl zij veel onkosten moet maken en de huurster zelf zich bereid heeft verklaard 50.— meer te betalen. Van de woning aan den Vliet heeft de heer Kooistra gezegd, dat zij geen afzonderlijken ingang heelt. Dat komt meer bij de ouderwetsche woningen in Leiden voor, b.v. ook bij woningen aan de Hooigracht. Spreker wenscht zich in dit geval aan het onpartijdige rapport te houden. Indien men jaren lang een te lage huur heeft betaald, is het niet onbillijk, dat de huur thans verhoogd wordt. Wat de woning aan de Aalmarkt betreft: deze wordt door den heer Wiggers verlaten en dan zal moeten blijken, of er zich gegadigden bij een huur van 45Ü.voor aanmelden, Spreker verneemt nu van den Voorzitter, dat reeds een aanvrage is binnengekomen. Hij twijfelt er dan ook niet aan, of de gemeente zal er in slagen de woning voor 450.te verhuren. Ten aanzien van het huis aan de Heerenstraat, waarvan de verhuring op het oogetiblik eigenlijk niet aan orde is, kan spreker mededeelen, dat de bewoners indertijd zelf hebben gevraagd 625.huur te mogen betalen. De heer van Stralen: Toen was de huur ook 700.—. De heer Splinter zegt, dat Burgemeester en Wethouders in alle geval aan het verzoek tot verlaging van de huur hebben voldaan. Het gaat riet aan zonder een verzoek van de huurders de huur opnieuw te verlagen. Indien opnieuw een dergelijk verzoek inkomt, zal de zaak ook opnieuw onder de oogen worden gezien. De heer Kooistra beschuldigt niemand, maar houdt vol, dat deze personen niet onpartijdig hiertegenover staan; dat is geen beschuldiging. Het is niet waar, dat spreker even partijdig zou zijn; spreker kent die menschen, die daar wonen, absoluut niet en staat tegenover de personen dus geheel onpartijdig, spreker staat niet onpartijdig tegenover het feit, dat in het algemeen de huren verhoogd worden. In dien zin bedoelt spreker ook, dat degenen, die geschat hebben, niet onpartijdig zijn. Nu zegt de heer Huurman, dat spreker dan tegen elke huurverhooging moet stemmen, maar spreker heeft alleen die woningen besproken, waarvan ieder, die ze ziet, overtuigd is, dat zij niet voor huurverhooging in aan merking komen. De heer Zitman zegt, dat die menschen die huizen verkeerd bewonen; het lijkt wel een paardenstal, zooals die menschen er in huishouden. De heer Kooistra vraagt, of dat dan huurverhooging wettigt. Men mag niet kijken naar iemand, die een huis verkeerd bewoont, maar men moet zien, of het huis zelf huurverhooging wettigt. Dat die commissie aan den hoogen kant getaxeerd heeft, blijkt ook wel hieruit, daar voor een huis in het Terweepark op het oogenblik 825.betaald wordt; de com-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 14