136 MAANDAG 17 MAART 1930. zien van een bepaalde richting mag hier het richtsnoer niet zijn. Zooals de Wethouder zeide, zijn er nu eenmaal men- schen, die een dergelijke school verlangen. Toen de school in het Kooipark werd aangevraagd, zeide de heer Verweij, dat er slechts 22 leerlingen voor waren, en op 1 Mei a. s. nog geen twee jaren na de opening, telt die school 190 leerlingen. De heer Verweij En die- andere school De heer Goslinga Die telde vroeger 350 leerlingen en thans 250. Zij heeft er 100 verloren, maar al die 350 kin deren konden onmogelijk op die ééne school blijven. Het bijzonder onderwijs groeit nu eenmaal, ook het Gere formeerde. Men moet goed toezien, dat een aanvrage aan de eischen van de wet voldoet, maar meer of mindere sympa thie tegenover een schoolvereeniging mag geen maatstaf voor de beoordeeling zijn. De heer van der Reijden vraagt, of voor dat üegstgeester schoolbestuur niet een belangrijk motief heeft gelegen in het feit, dat, indien de school op Leidsch gebied werd gebouwd, het peil van de salarissen der onderwijzers omhoog zou gaan. De Voorzitter voegt spreker toe, dat de Wethouder dat ook heeft gezegd. De heer van der Reijden wijst er verder op, dat in Oegstgeest een groote school leeg staat. De heer Wilbrink zegt, dat straks door den heer Goslinga is gezegd, dat spreker met zijn houding verlegen zou zijn, terwijl hij hier nog niets over deze zaak gezegd had! Zeker, spreker interrumpeerde den Wethouder, maar toen ging het niet over deze zaakspreker kon er toen niet mede instemmen, dat de Wethouder bijbelsche woorden en uitspraken hier in den Raad bracht, omdat dit aanleiding kan geven, dat de Bijbel bespottelijk wordt gemaakt; daartegen protesteert spreker, ook tegenover een anti-revolutionair; de Bijbel is hem te heilig om hem te doen misbruiken, door wien ook. Spreker onderschrijft de twee eerste argumenten van den heer Meijnen volkomen; hij heeft zich, toen hij voor het eerst van deze zaak hoorde en de heer Meijnen nog meende, dat er niets aan te doen was, tegenover dezen de opmerking veroorloofd, dat hij het toch al te gek vond, dat Leiden voor inwoners van Oegstgeest een school moest bekostigen en dat hij zich niet dan in de uiterste noodzakelijkheid daarbij zou neerleggen; in hoeverre dat invloed op den heer Meijnen gehad heeft, weet spreker niet; hij heeft dat met vertrouwen aan hem overgelaten. Spreker gunt den inwoners van Oegstgeest gaarne hun vrijheid en kan zich indenken, dat zij gaarne zelfstandig blijven, maar men kan van spreker als Leidsch burger toch niet verwachten, dat hij zal mede werken om hun speciale belangen te verzorgen; daarom kan spreker niet met dit voorstel meegaan. Nu is er in de vorige vergadering een discussie geweest over de bijzondere belangrijkheid van de Commissie voor het onderwijs en de Wethouder heeft met zooveel woorden voor aanvulling daarvan gepleit, opdat alle fracties van beteekenis daarin vertegenwoordigd zouden zijn, om politieke discussies in den Raad te voorkomen. Nu komt hier een zaak aan de orde, die toch zeker van principiëele beteekenis is; het zal toch wel heel weinig voorgekomen zijn, dat een vereeniging buiten de stad een school wil stichten voor kinderen uit die gemeente op Leidsch grondgebied en op kosten van Leiden. Spreker weet het niet, maar als dat geen zaak van princi piëele beteekenis is, althans in dien zin, dat daarmede groote belangen van Leiden gemoeid zijn, wat dan wel? Wanneer echter de Wethouder zulke zaken nog niet belangrijk genoeg vindt om in de commissie ter sprake te brengen, dan is de geheele uitbreiding van die commissie van nul en geener waarde. Volgens den Wethouder was de secretaris van die commissie toen verhinderd, maar het is toch niet zoover gekomen, dat een commissie niet kan vergaderen, omdat de secretaris verhinderd is; wanneer deze dus ziekteverlof heeft, wat iedereen kan overkomen, of met vacantie is, zou er dus niets kunnen gebeuren. Wanneer daardoor de politieke debatten in den Raad moeten worden voorkomen en de vraagstukken, die ernstig meeningsverschil kunnen opleveren, moeten worden opgelost, is men met de werkwijze van deze commissie niet op den goeden weg. Volgens den heer van Es was men in Oegstgeest in goede harmonie uit elkaar gegaan en was er gebrek aan school ruimte, maar daartegenover staan sprekers gegevens, dat de desbetreffende bestuursleden, in die vereeniging opgenomen, niet zijn uitgetreden, dan er ook geen gebrek was aan school ruimte, maar dat er een geheel zelfstandige groep is opgetreden, die een andere vereeniging heeft gevormd. De Gereformeerde bestuursleden zijn in de oude vereeniging gebleven, omdat er een goede samenwerking was en het gereformeerde element absoluut niet werd teruggedrongen of te kort gedaan. Die Gereformeerden hebben het niet vergeten, dat de Hervormden hun, die een kleine minderheid vormden, vriendschappelijk tegemoet zijn getreden en hun niet alleen ruimte hebben gelaten voor hun beginselen, maar hun zelfs, zoover als nood zakelijk en mogelijk was, zeggenschap hebben gegeven over de school; daarom zijn zij met deze actie ook niet meegegaan. Spreker zegt dit niet om invloed uit te oefenen op het besluit, dat de Raad zal nemen, maar tegen de argumenten van de heeren van Es en Wethouder Goslinga, die het woord vroeg over de financiëele zijde van de zaak, maar daaraan 10 woorden verspild heeft, tegenover 100 aan de principiëele zijde. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat de Wethouder van een andere afdeeling over iets spreekt, wanneer hij meent, dat zijn collega de zaak niet afdoende heeft toegelicht, maar dan moet hij niet zeggen, den financiëelen kant te zullen belichten, doch dat z. i. zijn collega de zaak niet voldoende heeft toegelicht. Het was misschien beter geweest, wanneer de heer Meijnen zijn laatste argument niet had gebruikt, maar de heer van Es is er absoluut naast, dat dit bestuur in goede harmonie uit elkaar gegaan is, want dat is heelemaal niet uit elkaar gegaan. Men moet dan echter niet zeggen, dat het niet meer ging; dat is een scheeve voorstelling. Er is wel medewerking in Oegstgeest aangevraagd voor de stichting van een school, maar Oegstgeest dacht er over om daarvoor de oude open bare school aan te wijzen; men vreesde toen te veel moeilijk heden om een nieuwe school te krijgen en daarom was het gemakkelijker om die moeilijkheden te ontzeilen door Leiden er voor te plaatsen. Spreker had het reëeler gevonden, indien het schoolbestuur die moeilijkheden in Oegstgeest het hoofd had geboden en getracht had een behoorlijk nieuw school gebouw te krijgen, indien het meende, dat de oude openbare school niet aan de eischen voldeed, en niet om het gemakke lijker van Leiden gedaan te krijgen. Bovendien geldt het hier wel degelijk menschen, die de Leidsche belasting te zwaar vonden voor hun portemonnaie en Leiden nu de uitgaven voor het onderwijs hunner kinderen wilden laten dragen. Op grond van dit argument, dat' de heer van Es in geen enkel opzicht heeft ontzenuwd, zal spreker zijn stem aan het voorstel onthouden. Spreker is in dit opzicht zoo blanco, dat hij zich geen oogenblik schaamt en geen oogenblik met zijn houding verlegen is. De heer Goslinga. Als het maar tegen de Gereformeerden gaat! De heer Wilbrink protesteert er tegen, dat de heer Goslinga zulk een eng standpunt inneemt. Spreker heeft in zijn politieke loopbaan hij heeft met tal van menschen samengewerkt altijd getoond, dat bij hem nooit de gedachte opkwam om de Gereformeerden tegen te werken ten bate van de Hervormden. Beziet de heer Goslinga de zaak nuchter, dan moet hij toe geven, dat Leiden hier een school zou moeten bouwen voor 25 kinderen, in deze gemeente thuis behoorende. Het had den heer Goslinga meer gepast om dat üegstgeester school bestuur aan te raden een school aan te vragen aan de gemeente, waar de kinderen, voor welke de school bestemd is, thuis behooren en welke niet op zulke zware lasten zit als Leiden. Spreker en zijn geestverwanten te verwijten, dat zij tegen dit voorstel zouden stemmen, omdat het tegen de Gerefor meerden gaat, acht spreker verder beneden het peil van de plaats, welke de heer Goslinga in dezen Raad inneemt. De heer Groeneveld geeft toe, dat de termijn van drie maanden, in de wet gesteld, kort is, maar z. i. had in dien tijd toch wel een nauwkeurig onderzoek kunnen worden ingesteld naar de vraag, of de kinderen, op de lijst voor komende, in aanmerking kwamen om de aangevraagde school te bezoeken en of de opgaven wel juist waren. Waar hij op zijn vraag, of zulk een onderzoek heeft plaats gehad, geen antwoord van den Wethouder heeft ontvangen, trekt hij daaruit de conclusie, dat dat onderzoek niet is geschied. Als een voorname reden waarom de Onderwijs-Commissie niet heeft kunnen vergaderen om deze zaak te bespreken, heeft de Wethouder opgegeven de omstandigheid, dat een vertraging is ontstaan in verband met het door de Vereeni ging aangevraagde terrein. Dat argument noemt spreker onjuist, omdat de Onderwijs-commissie met den grond niets te maken heeft. De aanvrage had in die Commissie behan deld kunnen worden, los van den grond. Het is niet waar, dat de terreinkwestie aanleiding heeft gegeven tot vertraging. De heer Tepe noemt het sterk gezegd, dat het niet waar is. De heer Groeneveld beschuldigt hem van het spreken van onwaarheid. De heer Groeneveld houdt vol, dat de Wethouder in dit opzicht onwaarheid spreekt, al doet hij het niet opzettelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 8