MAANDAG 24 FEBRUARI 1930. 121 quenties verbonden waren, die niet te aanvaarden zijn. Men moet dit voorstel daarvan echter los maken. Spreker kan niet beoordeelen iri hoeverre de Commissie van Fabricage een juiste weerspiegeling is van politieke inzichten en gelegenheid biedt om daaraan voldoende uiting te geven. Men moet die Commissie echter op zich zelf bezien; wanneer die Commissie niet goed is, moet men voorstellen daarin verandering te brengen, hetgeen eenigen tijd geleden dan ook is gebeurd. Het is echter niet juist hierbij een parallel te trekken met de Commissie /an Fabricage dit mag er in geen geval toe leiden om dit verzoek niet aan te nemen, wanneer men moet erkennen, dat dit voorstel een goeden grond heeft en dat de onderwijsbelangen daardoor beter zullen worden behartigd dan totnogtoe. Niet dat spreker er nu werkelijk op gesteld zou zijn om lid van die Commissie te worden; spreker weet niet, of hij daarvoor direct gedoodverfd moet worden, zooals de heer Groeneveld zeide; in elk geval zal daarover nog met anderen gesproken moeten worden; ook andere leden komen daarvoor in aanmerking. De heer Tepe rectificeert allereerst de opmerking van den heer Verweij, dat Burgemeester en Wethouders blijkbaar de billijkheid erkennen van de indertijd door den heer Sijtsma aangevoerde gronden en wijst er nadrukkelijk op, dat dit onjuist is, daar dit voorstel o.a. gemotiveerd werd met de bewering, dat de zaken bij de huidige samenstelling der Commissie niet objectief konden worden behandeld en dat ontkent spreker. Spreker heeft echter betoogd, en dat is ook de grondslag voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders geweest, dat het op de door spreker genoemde gronden wenschelijk was, die commissie uit te breiden, maar niet, dat gebleken was of zelfs te vreezen zou zijn, dat de objectiviteit in die commissie zoek was. Hetgeen de heeren Romijn en van Eek over den met de Commissie van Fabricage getrokken parallel hebben gezegd, onderschrijft spreker volkomen. Niemand zal ontkennen, dat in de Commissie van Fabricage de zaken ook wel eens van den principiëelen kant besproken zullen worden, maar bij het onderwijs de meeste quaesties van den principiëelen kant bekeken worden. De heer Wilbrink, zegt, dat men wel overal principes van kan maken, maar alle onderwijszaken zijn toch geen princi- piëele zaken De heer Tepe zegt, dat zij toch in den regel als zoodanig beschouwd worden, of zij het zijn of niet. In de Commissie van Fabricage zal onmogelijk die schei dingslijn getrokken kunnen worden als bij het onderwijs bestaat. De heer Parmentier voegt spreker toe, dat hij maar eens moet komen luisteren. Spreker weet er echter genoeg van om het te kunnen betwisten. In onderwijszaken kan men zeggen wat rechts staat is voorstander van het bijzonder onderwijs en wat links staat is voorstander van het openbaar onderwijs. In de Commissie van Fabricage komen ook tal van zaken voor, welke van een principiëelen kant kunnen worden be keken, maar waarbij men niet tevoren kan zeggen op welk standpunt iemand zich zal stellen, al naar gelang hij tot de rechterzijde dan wel lot de linkerzijde behoort, want ten slotte zijn dergelijke kwesties alle toch vrije kwesties. De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat, als hij op die manier de Commissie van Onderwijs voorzit, daarvan niets deugt, maar spreker vraagt hem, of het juist is of niet, dat in onderwijszaken alles wat links staat voorstander van het openbaar onderwijs is en alles wat rechts staat voorstander van het bijzonder onderwijs. De heer Wilbrink zegt, dat onder de christelijk-histori- schen voorstanders van het openbaar onderwijs zijn en dat de christelijk-historischen de roeping hebben, te waken voor het openbaar onderwijs. De heer Tepe acht het niet nuttig en noodig dieper op de zaak in te gaan. De heer Wilbrink kan, als hij wil, heel goed sprekers bedoeling begrijpen. Maar toch wil spreker een vraag van den heer Wilbrink beantwoorden. Deze zeide, dat hij het redelijk zou vinden, indien een van de twee Katho lieken, die in de Commissie zitting hebben, als lid bedankte. Spreker wil daar een voorbeeld tegenover stellen. Indien indertijd, toen de Commissie van Fabricage werd uitgebreid met twee leden van links, behalve den Wethouder, die christelijk-historisch was, ook een lid van de christelijk- historische partij in de Commissie had gezeten, dan zou spreker er niet aan hebben gedacht van de christelijk-histori schen te vragen dat lid er uit te nemen. Spreker gunde het die partij van harte, dat dat lid in de Commissie zitting bleef houden. Het is er sprekers fractie niet om te doen meerdere leden in de Commissie te hebben, al erkent spreker gaarne, dat hij het op prijs stelt, dat iemand van zijn partij er in zit. Misschien zou ook de heer Splinter er prijs op stellen iemand van zijn partij in de Commissie te hebben, maar het feit, dat er nog één lid van de Katholieke partij in de Commissie zitting heeft, verandert niets aan het principe, waarom het gaat, n.l. dat men aan de linkerzijde de gelegenheid wil geven zich te uiten in de Commissie van Onderwijs, welke tot taak heeft Burgemeester en Wethouders voor te lichten, hetgeen door dit voorstel wordt bereikt. Er is dus geen enkele reden om zich tegen dit voorstel te verklaren, tenzij men andere motieven heeft, welke men niet te berde brengt. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt vastgesteld met 26 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Bosman, Schüller, Zitman, Donders, van Tol, van Stralen, Eikerbout, Kuivenhoven, van Rosmalen, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Romijn, Manders, Bergers, Coster, Wilmer, van der Reijden, Huurman, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaar—de Does, de heeren de Meij, Verweij en Kooistra. Tegen stemmende heeren de Reede, Parmentier, van Es, Wilbrink en Meijnen. (De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen.) XXIV. Voorstel tot het doen rooien en verkoopen van boomen. (Zie lng. St. No. 20.) De heer Kuivenhoven vestigt de aandacht op den boom op den hoek van Rapenburg en Kloksteeg, bij de Nonnenbrug, die voor het verkeer zeer gevaarlijk is; voor lange auto's is het gevaarlijk die korte draai daar ineens te maken. Spreker acht het wenschelijk, dat die boom eveneens, hoewel hij niet ziek is, gerooid wordt. De heer Elkerbout heeft bij de begrooting aangedrongen op verbreeding van den Zijlsingel, voornamelijk bij de kweekerij Rozenlust. Waar volgens dit voorstel nu op dien singel de boomen van perceel 61 tot 73 gerooid zullen worden, verdient het aanbeveling, om het rijvlak daar te verbeteren, vóórdat straks weer andere boomen geplant zullen worden; anders zal later het rijvlak toch vernieuwd moeten worden. De heer Manders zegt, dat het aanbeveling verdient om iepzieke boomen, zoodra men dit bemerkt, te rooien, daar zij elkaar blijkbaar aansteken, zoodat het, om verdere uitbreiding der ziekte te voorkomen, noodzakelijk is, dat zij onmiddellijk opgeruimd worden en men niet een bepaalden tijd tot rooien af behoeft te wachten. Iemand, die aan boomen werkzaam was, toonde aan spreker eenige iepzieke boomen en liet de wormen zien, die volgens zijne meening de ziekte veroor zaken, en 14 dagen later las spreker in een wetenschappelijk rapport ongeveer hetzelfde, als hetgeen die man had mede gedeeld, en bovendien, dat die ziekte zeer besmettelijk was, zoodat in dit opzicht theorie en praktijk elkaar dekten. De heer Splinter zegt, dat Burgemeester en Wethouders bij dit voorstel hebben medegedeeld, dat zij het voortaan mogelijk willen maken ook tusschentijds boomen te doen rooien, zoodat dit niet meer eens per jaar behoeft te gebeuren, daar dit wel eenige bezwaren opleverde; men moest dikwijls geruimen tijd wachten, alvorens men den Raad zoo iets kon voorstellen. Spreker zal aan de opmerking van den heer Kuivenhoven aandacht schenken; deze lijst is opgemaakt door den tech- nischen adviseur en die achtte dien boom er blijkbaar nog te goed voor. Eveneens zal spreker rekening houden met de opmerking van den heer Eikerbout; wanneer dat zoo geregeld kan worden, dat het wegdek van den Zijlsingel daar verbreed wordt, zal spreker dat zeker doen. In antwoord aan den heer Manders zegt spreker, dat het College nu ook tusschentijds zal voorstellen om boomen te rooien. De heer Manders bedoelde te vragen, of Burgemeester en Wethouders niet alle iepzieke boomen direct kunnen rooien. De heer Splinter zegt, dat het College dat wel kan doen, als het een machtiging van den Raad krijgt om alle iepzieke boomen op eigen gezag te doen rooien. De Voorzitter zegt, dat het College de boomen kan doen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 5