MAANDAG 24 FEBRUARI 1930. 127 De heer Manders heeft gezegd, dat men een slecht contract wel beter mag maken. De heer Goslinga zegt, dat met die menschen toch geen contract gesloten is. De heer Manders heeft dat er ook niet mee bedoeld. De heer Goslinga zegt, dat de heer Manders dat toch gezegd heeft. Het College gevoelt zich dus wel degelijk ver antwoordelijk voor de daden der Directeuren, mits die zijn gepleegd in overeenstemming met hun bevoegdheid, maar het is niet aansprakelijk voor daden van directeuren, waartoe dezen niet bevoegd waren, aangenomen althans, dat die daden hebben plaats gehad, wat spreker in dit geval nog niet eens zoo zeker weet. Men behoeft zijn geweten dus niet te pijnigen, als men dit voorstel van Burgemeester en Wethouders aanneemt. De heer Eikerbout heeft spreker zeer gegriefd door de vraag te stellen, waarom Burgemeester en Wethouders zich zoo beijveren om de loonen zoo laag mogelijk te houden. Spreker vraagt, of dit gezegd kan worden van de bezoldiging van deze ongeschoolde krachten, die 1800 gulden verdienen, waarbij dan komt 26% voor sociale lasten en aan toelagen een bedrag van ƒ90.per jaar. Spreker wil niets kwaads zeggen van die menschen, maar men moet die functie niet zoozeer ophemelen. De heer Eikerbout ga eens na wat in het particulier bedrijf en bij het Rijk voor dergelijk werk wordt betaald en dan zal hij zien, dat Leiden een goed figuur slaat. De heer Eikerbout voegt spreker toe, dat dit ook moet, maar dan moet, zegt spreker, de heer Eikerbout niet zeggen, dat Burgemeester en Wethouders er op uit zijn de loonen van die menschen zoo laag mogelijk te houden. Volgens den heer van Eek moet er orde zijn in de wijze van salarieering, welke men toepast, spreker heeft zelden den heer van Eek met zooveel genoegen gehoord als thans, nu hij voor orde pleitte maar, als dat zoo is, moet de heer Eikerbout zulke dingen niet zeggen. Het spijt spreker, dat hij den heer Verweij niet van zijn ongelijk heeft kunnen overtuigen, omdat deze meermalen heeft getoond voor argumenten toegankelijk te zijn. De stelling van den heer Verweij, dat men de salarissen van deze menschen moet vergelijken met hetgeen in andere gemeenten wordt betaald en niet met de andere onderdeelen van de Leidsche salarisregeling, kan spreker niet aanvaarden en hij neemt aan, dat de adresseerende Bond het daarmede eens zal zijn, omdat deze den plaatselijken loonstandaard tot maatstaf neemt, waar boven de gemeente moet. uitgaan om op die wijze een rekstok te krijgen, waaraan de arbeiders in het particuliere bedrijf zich kunnen optrekken. Ook voor den C. N. A. B. speelt de plaatselijke toestand een groote rol, zoodat spreker, een ver gelijking makend met de loonen, die te Leiden worden betaald, op het goede pad is. Trekt men een vergelijking met hetgeen in andere gemeenten wordt betaald, dan moet men precies nagaan of de arbeid dezelfde is en hoe de vakarbeiders elders en hier worden be taald. Het is een omvangrijk werk om dat voor het geheele land na te gaan. Het is waar, dat er door de rationalisatie sedert 1924 aan de Lichtfabrieken weinig nieuwe ambtenaren bijgekomen zijn. Daarvan zijn meer personen de dupe geworden. Door de rationalisatie is het ambtenarencorps ingekrompen en wordt het niet uitgebreid naar rato van den omzet; dit blijkt ook uit het verslag. De heer Verweij zegt, dat men zich van dat argument niet mag bedienen, omdat dus ook de promotiekansen ge daald zijn. De heer Goslinga zegt, dat dat wel mag, want de fabriek staat langer dan vandaag of morgener kan een andere toestand intreden; men kan die rationalisatie niet tot in het oneindige doorvoeren. Men kan hierover lang praten, men overtuigt elkaar toch niet. Spreker ontraadt echter het voor stel van den heer Verweij om deze bevorderingszaak naai de Commissie ad hoe te zendendaar behoort zij niet. Die commissie kan wel als haar meening te kennen geven, dat die ambtenaren te laag bezoldigd worden, en voorstellen dat te verhoogen, maar zij kan nooit zeggen, dat zij bevorderd moeten worden. De heer Elkerbout zegt, dat die commissie toch wel kan zeggen, dat er 1 of 2 klassen moeten zijn. De heer Goslinga zegt, dat de heeren blijkbaar niet erg sterk staan, daar zij steun zoeken bij die commissie. Spreker ontraadt dit voorstel, want morgen komt weer een andere bond met een dergelijk verzoek. Uit den aard van die commissie volgt, dat een bevorde- ringsquaestie daar niet op haar plaats is. Het voorstel van de heeren Verweij, Manders en van Tol wordt verworpen met 19 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Bosman, Zitman, Donders, de Reede, Parmentier, van Es, Kuivenhoven, van Rosmalen, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Romijn, Coster, Wil brink, van der Reijden, Huurman, de Meij en Meijnen. Vóór stemmen: de heeren van Tol, van Stralen, Eikerbout, Manders, Wilmer, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaar— de Does, de heeren Verweij en Kooistra. (De heeren Schüller en Bergers namen aan deze stemming geen deel.) Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt vervolgens aangenomen met 20 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Bosman, Zitman, Coster, de Reede, Parmentier, van Es, Kuivenhoven, van Rosmalen, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Romijn, Bergers, Coster, Wilmer, Wilbrink, van der Reijden, Huurman en Meijnen. Tegen stemmen: de heeren Schüller, van Tol, van Stralen, Eikerbout, Manders, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaar de Does, de heeren de Meij, Verweij en Kooistra. XXVI. Voorstel in zake de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld bij art. 101 der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1930, voor de verschillende in de gemeente gevestigde bijzondere scholen. (Zie Ing. St. No. 39.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVII. Voorstel tot het verleenen van een subsidie over 1927 ten behoeve van de Christelijke Hoogere Burgerschool. (Zie Ing. St. No. 40.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J J. GROEN ZOON

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 11