126 MAANDAG 24 FEBRUARI 1930. contract wel verbeteren, maar, als men met iemand een goed contract heeft gesloten, mag men dit niet op willekeurige wijze verslechteren. Men kan dit niet vergelijken; het is iets heel anders. Men doet niet goed om botweg met de gegevens en op de gronden, die men thans heeft, het verzoek van den G. N. A. B. af te wijzen, want daarmede zou men voor die ambtenaren, welke toch controleurs zijn, bevordering tot controleur eerste klasse uitsluiten, terwijl de portiers, welke geen controleurs zijn, dien rang juist wel hebben. Daarom zal spreker het voorstel, dat hij straks aangekondigd heeft, indienen. De heer van Eck wil probeeren de ongerustheid van den heer Goslinga over sprekers democratie weg te nemen. Spreker meent niet, dat de Directies hier de lakens moeten hebben uit te deelen, en dat Burgemeester en Wethouders en de Commissarissen daaraan eenvoudig hebben te voldoen, maar spreker is behalve democraat, ook voorstander van orde en in zulk een bedrijf moet een brief, door den Directeur in qualiteit aan den Ambtenarenbond geschreven, beschouwd worden als rechtsgeldig, tenzij Commissarissen en Burge meester en Wethouders hem gelasten dat te rectificeeran. Het gaat echter niet aan een dergelijk schrijven, waarin een nadere verklaring staat van de verhouding tusschen contro leur eerste en tweede klasse indien de ambtenaren lichten administratieven arbeid kunnen verrichten, kunnen zij vol gens de Directie bevorderd worden tot controleur eerste klasse als ongeschreven te beschouwen; de Bond mag toch aannemen, dat zoo'n schrijven juist is. Spreker was toen nog geen Commissaris en de heer Goslinga nog geen Wet houder, maar hij acht het bijzonder vreemd, dat Commis sarissen daarvan geen kennis hebben gedragen. Het is een eisch van orde, dat zoo'n schrijven wordt ingetrokken of dat de autoriteiten zich er ook aan houden; het gaat niet aan om 8 jaar later te zeggen, dat men een andere opvatting heeft. Nu stelt de heer Goslinga het voor, alsof spreker een groote verandering wil aanbrengen. De heer Huurman vraagt, of Commissarissen hiervan wisten. De heer Goslinga zegt, dat zij er wel van wisten, in 1924. De heer van Eck zegt, dat het in 1921 gebeurd is; vaneen dergelijken belangrijken brief van den Directeur moeten Com missarissen toch kennis dragen; anders is het een onordelijke toestand. Spreker wil echter geen groote verandering brengen, maar den bestaanden toestand handhaven. Sommige meter- opnemers zijn nog controleur eerste klasse; spreker wenscht niet, dat allen automatisch bevorderd zullen worden tot con troleur eerste klasse, maar hij wil het toch ook niet uitsluiten. Wanneer in een functie verschillende rangen zijn, moet ieder, die goed voldoet, de kans hebben om tot den hoogsten rang op te klimmen. Nu vergelijkt de heer Goslinga deze ambtenaren met vak lieden; daar heeft spreker toch niets mee te maken; men moet zich houden aan deze regelen en blijkt dan, dat vak lieden te slecht betaald worden, dan moeten zij beter betaald worden; dat is toch volkomen duidelijk en volkomen begrij pelijk. Spreker maakt het niet uit, maar indien volgens deze regeling, welke spreker niet te hoog vindt, de controleurs 2de klasse te hoog worden betaald, is dan het middel om daarin te voorzien, hen naar beneden halen, in dien vorm, dat zij nooit controleur 1ste klasse kunnen worden? De Voorzitter vraagt, of, omdat indertijd een fout is ge maakt door aan de meteropnemers een te hoogen rang te geven, automatisch de vakmenschen een hoogere bezoldiging moeten krijgen. De heer van Eck zegt, dat die fout niet is gemaakt. De controleurs 1ste klasse en de controleurs 2de klasse zijn er nog, en Commissarissen en Burgemeester en Wethouders zijn niet bevoegd te zeggen, dat dat wel is bepaald, maar zij zich er niet aan houden. Zij saboteeren, al is het dan niet met opzet, de bestaande regeling. Als men aan een functie verschillende rangen heeft verbonden en men bevordert de menschen dan niet meer van den eenen rang tot den andere, dan haalt men eenvoudig een streep door die rangen. Spreker houdt vol, dat, als een directeur een dergelijk schrijven tot de organisatie richt, de menschen daaraan recht ontleenen en dat Commissarissen, indien zij het sturen van dat schrijven verkeerd vonden, onmiddellijk nadat zij er kennis van hadden genomen, den Directeur hadden moeten opdragen een ander schrijven te richten, met de mededeeling, dat het eerste op een vergissing had berust. Wisten Commis sarissen van dit schrijven niet af, dan vindt spreker het een onordelijke zaak. In het belang van de rechtszekerheid van de menschen is het gewenscht, dat zij niet, als iemand iets schrijft, behoeven te twijfelen of die persoon daartoe wel bevoegd was. Zij moeten kunnen aannemen, dat een persoon, die in kwaliteit optreedt, ook bevoegd is tot de handelingen en de toezeggingen, welke hij doet. De Voorzitter doet opmerken, dat de Directeur der Lichtfabrieken niet bevoegd is tot benoeming en bevordering van ambtenaren en niet anders kan doen dan voordragen. De heer van Eck geeft dat toe, maar wijst er op, dat men door de mogelijkheid van promotie op zijde te zetten geheel andere toestanden schept dan volgens de geldende regeling bestaan. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van de heeren Verweij, Manders en van Tol, luidende: »Ondergeteekenden geven in overweging het verzoek van deafd. Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaren bond, behandeld bij puDt 25 der agenda, in handen te stellen der Commissie ad hoe voor de salarisherziening." De heer Goslinga acht zich verplicht naar aanleiding van het laatste gedeelte van het betoog van den heer van Eck één punt recht te zetten, omdat deze het voorstelt alsof de heer van Ammers aan den Ambtenarenbond de bevordering- van de meteropnemers 2e klasse tot de 1ste klasse heeft beloofd. Er staat in den brief van den heer van Ammers juist, dat zij niet bevorderd zullen worden. Spreker leest in dien brief: »Voor controleur le klasse komen alleen in aanmerking de meteropnemers, die blijk hebben gegeven geschikt te zijn voor alle werkzaamheden, die met den dienst van meter- opnemer-geldophaler eenig verband houden en aan wie ook lichte administratieve arbeid kan worden opgedragen. Bij de hiergenoemde meteropnemers is zulks nog niet het geval". Men kan er, a contrario argumenteerende, uit lezen, dat er wel eens een kans is op bevordering, maar men kan er ook uit opmaken, dat die menschen zich die vaardigheden nooit eigen zullen maken. Er valt niet één argument aan te ontleenen voor de stelling; dat al de in dienst zijnde meteropnemers in de toekomst tot controleur 1ste klasse zullen worden bevorderd. Sterker evenwel staat de heer van Eck met het besluit van Commissarissen van 1920, waarbij eenige meteropnemers zijn bevorderd inderdaad tot controleur eerste klasse; dit was een positieve daad, terwijl men uit het eerste schrijven van de Directie slechts a contrario kon opmaken, dat er kans was op bevordering. In 1924 is door den Directeur der Licht fabrieken, den heer van Klinkenberg, deze zaak aan het oor deel van Commissarissen onderworpen; deze vroeg toen, of hij daarmede moest doorgaan of niet; persoonlijk achtte hij het verkeerd. Commissarissen besloten toen daaraan is vermoedelijk het besluit van Burgemeester en Wethouders niet vreemd om niet alleen geen meteropnemer, maar niemand te bevorderentoen kwam dus deze speciale quaestie niet tot een beslissing, maar werd slechts een algemeene beslissing genomen. In 1928, toen de promoties weer begonnen, waren daarbij geen meteropnemers; dat was heel begrijpelijk, want de heer van Klinkenberg was daar niet voor. De Com missie heeft pas in het begin van 1929 hierover een princi- piëele beslissing genomen; in Maart 1929 berichtte de Direc teur aan Commissarissen, dat die brief van 1924 nog steeds niet was afgedaan. Toen hebben Commissarissen een besluit genomen, waarbij de toezegging van den heer van Ammers van 1920 herroepen werd; dat is aan den Bond medegedeeld; spreker geeft toe, dat dit lang geduurd heeft; bij gemeentezaken komt het evenwel meer voor, dat men pas na jaren een principiëele beslissing neemt; spreker kan er in elk geval niets aan doen. De meerderheid van Commissarissen is het niet eens met den heer van Eck, dat, als aan een functie meerdere rangen verbonden zijn, de ambtenaren den hoogsten rang moeten kunnen bereiken; het College heeft zich daarbij aangesloten. Spreker is schroomvallig om den heer Manders te antwoorden, daar hij hem waarschijnlijk toch niet kan overtuigen van zijn ongelijk. Burgemeester en Wethouders erkennen wel terdege hun verantwoordelijkheid voor de daden der bedrijfsdirecteuren, mits dezen iets doen, waartoe zij bevoegd waren; daar staat het College elk oogenblik voor. Maar als een Directeur, om een heel gek voorbeeld te nemen, een spiegelruit ingooit bij Vroom en Dreesmann, is het College daar niet verantwoordelijk voor. Men kan alleen de verantwoordelijkheid voor zijn ambte naren aanvaarden, wanneer zij overeenkomstig de verordening in hunne functie handelen. Hetgeen de heer van Ammers hier zwart op wit heeft gezet, is echter niets anders dan een uitspraak, dat sommigen bevorderd kunnen worden, als aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Dat noemt de heer Manders nu een goed contractl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 10