VRIJDAG 24 JANUARI 1930. 93 De heer Kooistra acht het nergens noodig voor orn namen te noemen. De heer Wilbrink krijgt spreker toch niet van zijn onderwerp af. De overdrachtskosten inbegrepen, betaalt de man dus voor zijn huisje 4700.waarop hij dan een eerste en een tweede hypotheek krijgt. Op de eerste hypotheek behoeft als regel niet te worden afgelost, op de tweede wel. De heer Splinter voegt spreker toe, dat hem niet bekend is, dat een tweede hypotheek wordt gegeven, waarop spreker antwoordt, dat er dan wellicht een andere naam aan wordt gegeven. De man moet beginnen met rente te betalen van het ge- heele kapitaal, alsmede de aflossing op de z. g. tweede hypo theek deze duurt 14 jaar en de bank van leening, die in 2 jaar moet afgelost zijn, verder moet hij het onder houd, de grondbelasting en de waterleiding betalen, en dan wordt het 442.per jaar. Die huur is dan niet zoodanig, dat men kan zeggen, dat er aan woningen van een derge lijke huur gebrek is. Nu wordt er wel gezegd, dat de lust van de arbeiders om huizen van 4000.te koopen zoo groot is, maar dan wordt door het voorafgaande gedemonstreerd onder welke benarde omstandigheden die menschen dat doen. Nu zou spreker met deze methode nog wel genoegen kun nen nemen, omdat de menschen zelf verkiezen op die manier in het bezit van een behoorlijke woning te komen, maar er is ook een andere methode, welke spreker minder mooi vindt. Zij is dezeeen maatschappij koopt een gedeelte van een straat, waarin niet anders dan arbeiderswoningen staan, welke werden verhuurd voor ongeveer 3.3,50 of f 4. per week. De heer Splinter voegt spreker toe, dat dit zijn maat schappij niet is. Spreker antwoordt niet te weten of de heer Splinter er bij betrokken is. Eenigen tijd, nadat die maatschappij de woningen heelt gekocht, krijgen de bewoners een bericht, dat zij hun woning moeten verlaten, omdat de maatschappij die kan verkoopen. Geven de bewoners te kennen, dat zij dit minder prettig vinden, omdat zij er reeds lang tn naar hun zin wonen spreker kent een gezin, waarvan de man 62 en de vrouw 63 jaar is dan wordt hun het huis te koop aangeboden en en wel op gemakkelijke voorwaarden. Zij worden dan spaar ders en moeten elke week boven de huur, die 3.50 be draagt, ƒ3.— betalen, zoodat zij dan feitelijk 6.50 per week verwonen. Die menschen doen er 1\ jaar over om 1150. te sparen en wanneer zij in die 7| jaar daarvoor hebben zij een contract geteekend 2 maanden huurschuld hebben en niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen, worden zij uit de woning gezet. Zij krijgen dan wel iets van hun spaar gelden terug. De heer Wilmer voegt spreker toe het verkeerd te vinden, maar hij vraagt wat het gemeentebestuur er aan kan doen. Spreker antwoordt, dat hij den verkeerden indruk moet weg praten, welke is gevestigd door den heer Splinter, toen deze er op wees, dat de welstand onder de arbeiders zoo groot zou zijn, dat dezen 4000.voor een huis gaven. Het gaat er niet om te demonstreeren welke wantoestanden in het maatschappelijk leven bestaan, maar om er op te wijzen, dat, als spreker en de zijnen ieder jaar wijzen op de noodzake lijkheid om van gemeentewege in de behoefte aan goedkoope woningen te voorzien, er wel iets anders moet gebeuren als alleen maar te vertellen, dat de welstand der arbeiders zoo goed is. Spreker zal op deze aangelegenheid niet verder ingaan, ook op verzoek van den heer Wilmer, wien het misschien niet veel kan schelen. De heer Wilmer zegt, dat hij met den heer Kooistra die wantoestanden, als zij bestaan, verkeerd vindt, maar dat hij de vraag stelt wat het gemeentebestuur er aan kan doen. De Raadsleden zitten hier om de vraag te bespreken wat het gemeentebestuur kan doen ter verbetering van de sociale toestanden. De heer Kooistra herhaalt, dat hij den verkeerden indruk, gewekt door het betoog van den heer Splinter, tracht weg te krijgen. De heer Splinter voegt spreker toe, dat die indruk toch niet weggaat, omdat hij de juistheid van hetgeen hij heeft beweerd met bewijzen kan staven, waarop spreker antwoordt, dat, als de menschen, die zeggen, dat die indruk niet weg gaat, onverbeterlijk zijn, hij althans zijn best heeft gedaan om hen te bekeeren. De heer Koole is genoodzaakt een enkel woord te zeggen naar aanleiding van het antwoord, door den heer Splinter gegeven aan zijn partijgenoot Kooistra in zake het badhuis op Zuiderzicht. De Wethouder zeide namelijk, dat de teekeningen en de exploitatie-begrooting in handen waren gesteld van den Geneeskundigen dienst en dat de Commissie tot taak had de begrooting sluitend te maken, omdat er een eind moet komen aan de waterplasserij, welke de gemeente zooveel geld kost. Spreker is overtuigd, dat die begrooting niet sluitend te maken is en de gemeente ter dekking van het tekort, hetwelk nog aan den lagen kant is gesteld, 3500. subsidie zal moeten geven. Spreker heeft reeds tot den heer Splinter gezegd, dat hij die woorden van den heer Splinter niet had verwacht, omdat door dit badhuis niet alleen het baden, maar ook de hygiëne zal worden bevorderd. De heer Splinter heeft spreker toegevoegd, dat de prijs der baden dan moet worden verhoogd. Spreker meent echter, dat daardoor het doel zou worden voorbijgestreefd. Door geredu ceerde prijzen moet men, zoo noodig, de menschen in de gelegenheid stellen van deze nuttige inrichting te profiteeren. Waar de gemeente vele jaren geprofiteerd heeft van het particulier initiatief van den heer Krantz, mag men toch ver wachten, dat de Wethouder niet zulke uitdrukkingen gebruikt als «waterplasserij"; het is toch van algemeen nut, dat de ingezetenen kunnen baden en zwemmen, en in vele plaatsen wordt voor het inrichten van badhuizen en zweminrichtingen veel meer gedaan dan in Leiden. Spreker acht deze uitspraak van den heer Splinter dan ook niet zoo bemoedigend voor de menschen, die een commissie hebben gevormd om tot een overdekte zweminrichting te komen. Spreker acht het onuitvoerbaar den prijs van een douche-bad op 30 cent en een kuipbad op 60 cent te brengen; dan zou men het doel voorbij streven; hij hoopt dan ook, dat de heer Splinter met dat denkbeeld alleen staat en dat Burgemeester en Wethouders de vereenigingen zooveel als maar eenigszins mogelijk is met subsidies zullen steunen. De beer Parmentier heeft zich er buitengewoon over ver wonderd, dat de heer Schüller verklaard heeft een principieel voorstander te zijn van het uitvoeren van werken door de gemeente in eigen beheer, want toen het adres van de Federatie van Bouwvakarbeiders, om het bouwwerk door de gemeente in eigen beheer te doen uitvoeren, in de Commissie van Fabricage aan de orde was, heeft de heer Schüller dit principiëele voorstel betiteld als een dwaas voorstel. Uit Ing. St. No. 167 (1929) blijkt, dat de Commissie van Fabricage eenstemmig tot de conclusie is gekomen, dat de vraag, of een werk al dan niet in eigen beheer moet worden uitgevoerd, in Leiden nooit een quaestie van beginsel is geweest, doch slechts van doelmatigheid. Toen die zaak in den Raad kwam, heeft spreker nog opgemerkt, dat de heer Schüller het toen anders zeide dan in de Commissie, want de heer Schüller verklaarde namens zijn fractie, dat men het met dit voorstel, zooals het daar lag, niet eens was. Nu is het sprekers be doeling niet om hatelijk te zijn, maar wat moet men nu denken? Zit de heer Schüller hier om reclame te maken of is hij dermate onder partijdictatuur gesteld, zoodat hij hier in den Raad principiëele zaken moet verdedigen, zooals nu de uitvoering in eigen beheer, terwijl hij zich in de Commissie daarvan een tegenstander heeft verklaard De heer Schüller ontkent dit in de Commissie gezegd te hebben. De heer Parmentier zegt, dat de heer Schüller dit voorstel van de Federatie van Bouwvakarbeiders in de Commissie een dwaasheid heeft genoemd. De heer Schüller verzoekt den heer Parmentier dit uit de notulen voor te lezen. De heer Parmentier citeert Ing. St. No. 167 (1929), waarin de Commissie het volgende schrijft: «De vraag, of een werk al dan niet in eigen beheer moet worden uitgevoerd, is te Leiden nooit een quaestie van beginsel geweest, doch slechts van doelmatigheid." Dit is duidelijk en heeft geen enkele toevoeging noodig. Spreker vindt het onjuist en het stuit hem tegen de borst, dat men die dingen zoo langgerekt bespreekt hier, maar het is toch ook onjuist om die reclameredes, die in de pers komen, onweersproken te laten. Spreker vraagt alleen den heer Schüller, en dan noemt hij slechts één woordje, n.l. «gas": mankeert aan dat eigen beheer niets? Is dat volmaakt? In Berlijn, waar een sociaal-democratisch gemeentebestuur is, heeft men het Sklarekschandaal gehad; de heer van Eek gelooft in de natuurlijke goedheid van den mensch, waarin hij de grondslagen vindt voor rechtvaardigheid en naasten liefde, maar durft hij dat vol te houden, wanneer hij de verschrikkelijke en ten hemel schreiende schandalen bij het gemeentebestuur van Berlijn ziet, dat socialistisch is Spreker zegt dat niet om den heer van Eek te verwijten, hoe slecht de socialisten zijn, maar alleen om hem te vragen, of hij bij dat geloof in de natuurlijke goedheid van den mensch blijft. Wordt in Denemarken met zijn socialistische Regeering socialisatie voorgesteld of toegepast?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 9