88 VRIJDAG 24 JANUARI 1930. moest worden f 183.000.zoodat het voordeelig verschil was f 67.000.In 1929 werd geraamd 220,000.terwijl de gemeente slechts 128.000.moest missen, een voordeelig verschil dus van 92.000.— Voor 1930 wordt 190.000. geraamd en nu zal men zeggen, dat van de resultaten niets bekend is, maar spreker geeft de verzekering, dat er dit jaar een voordeelig saldo komt van 55.000.omdat in December 1929 door den inspecteur van de directe belastingen aan het gemeentebestuur is medegedeeld, dat hij de kwade posten over 1930 op f 135.000.raamde. Hij doet dit, omdat de geheele toestand beduidend verbeterd is en omdat de op de oude kohieren openstaande bedragen belangrijk lager zijn dan in net vorige jaar, zoodat het vrijwel onmogelijk is, dat het bedrag der kwade posten van verleden jaar, 127.000,— ook dit jaar bereikt zal worden. Dit is te danken aan den zeer ijverigen ontvanger der directe belastingen, die een buitengewoon invorderaar is, en ook aan den Ophaaldienst, die hier goed werkt. Spreker verwacht dus, in verband met zijn opmerkingen over de verschillen tusschen de begrootingen en de rekeningen, voor 1929 wel iets meer dan de 160.000. die Burgemeester en Wethouders terug verwachten; men behoeft geen profeet te zijn om, gezien de voorzichtigheid van het College, heel goed te voelen, dat daar nog wel een paar ton bij zullen komen, zoodat men voor 1929 een heel aardige exploitatierekening zal krijgen. Wat de begrooting voor 1930 betreft, heeft spreker reeds uiteengezet, dat de kwade posten zeer zeker te hoog geraamd zijn. Bovendien is de geheele begrooting anders opgemaakt dan vroeger; men heeft wel de noodige zuinigheid betracht, maar in de be grooting is toch eenigszins verwerkt de ruimte van geld middelen, waarin de gemeente is gekomen; zoo heeft het College een post van 10.000.— op de begrooting gebracht als reserve voor aflossing van gedane kapitaalsuitgaven, die nog niet in een vaste leening zijn opgenomen, maar inmiddels wel zijn verwerkt. Nu wordt er gezegd, dat men het geld moet gebruiken voor den bestaanden achterstand. Spreker geeft toe, dat die bestaat, maar die bestaat in elke stad als gevolg van de tegenwoordige verkeerseischen. En w7anneer spreker eens aandrong op een anderen vorm van financiering, zeide de Wethouder altijd: moeten wij dat allemaal betalen en mag er dan niets blijven liggen voor hen, die na ons komen? De heer Goslinga zegt, dat verscheidene zaken gefinancierd zijn uit het fonds voor stadsverbetering, b.v. de verbetering van den Stationsweg. Men kan dit geen snippers noemen, zooals de heer de Reede nu zegt, maar dat bedroeg bijna 1 ton. De heer de Reede is het geheel met den Wethouder eens, dat het bij elkaar '1 ton was. De Wethouder zegt evenwel altijd: die uitbreidingen en vernieuwingen moeten ook voor een deel door het nageslacht betaald wordendat zou trouwens niet anders kunnen, maar spreker acht het zonderling, dat men, wanneer om meerdere belastingverlaging gevraagd wordt, dan direct zegt: het kan niet, want al dat geld moet aan dien achterstand besteed worden. Spreker heeft gewezen op de bezwaren der tegenwoordige bedrijfsverordeningen, die hoofdzakelijk hierover gaan, dat de winst niet overal op dezelfde wijze bepaald wordt, omdat hij niet wil voortgaan op den weg van overdreven reserveering, die totnutoe is gevolgd. Totnutoe was dat misschien wel te verdedigen, maar spreker heeft reeds aangetoond hoe buiten gewoon gunstig de balans van de Lichtfabrieken is en hij zou werkelijk niet weten waar het heen moest, als die richting werd ingeslagen. Als men het afschrijvingssysteem van de Lichtfabrieken nagaat, dan blijkt, dat 55% van de aanschaffingswaarde van de gasfabriek en 40 van de aan schaffingswaarde van het electriciteitsbedrijf uit normale af schrijvingen is gedekt. De heer Bosman noemde het mooi, dat deze cijfers door de reserves nog gunstiger zijn, maar hetzelfde zou hij zeggen van deze cijfers, want niet veel particuliere bedrijven kunnen op zulke gunstige cijfers wijzen. Bovendien houde men in het oog, dat de beteekenis van een reserve in het particuliere bedrijf een geheel andere is dan die bij de gemeente. In het particuliere bedrijf moet men zich zoo sterk mogelijk maken, omdat men daar voor velerlei risico staat, en men doet het ook vaak met bijbedoelingen. In het particuliere bedrijf financiert men zijn uitbreidingen ook wel met zijn reserves, maar bij de gemeente komt dat niet voor; daar leent men voor elke uitbreiding, een geheel ander systeem dus. Spreker zou zich in deze op denzelfden schrijver kunnen beroepen, die zegt, dat de winsten uit de bedrijven aan den gewonen dienst behooren en niet mogen dienen voor kapitaal vorming. Zoo is het ook. De inkomsten uit de bedrijven zijn volkomen gerechtvaardigd, mits zij dienen in het belasting stelsel van de gemeente om te zamen met de belastingen den druk zoo laag mogelijk te maken. Wanneer dus op die manier inkomsten aan den gewonen dienst worden onttrokken, is dat niet juist. De heer van Eek heeft die winsten zoo buitengewoon hoog genoemd, maar spreker heeft met een citaat van den heer Wibaut aangetoond, dat deze die hooge winsten wel aardig vindt, en hij zou bovendien aan den heer van Eek willen vragen waar hij de 8 ton, door den heer Goslinga genoemd voor sociale maatregelen, vandaan wil halen, indien de bedrijven daarvoor niet de noodige gelden leveren. Spreker wijst er op, dat de bedrijfswinsten in deze ge meente, voor zoover zij in den gewonen dienst komen, op de juiste wijze worden aangewend. Nu voeren Burgemeester en Wethouders ter bestrijding van het voorstel tot belastingverlaging aan, dat er 7 millioen noodig is voor buitengewone werken. Spreker herinnert er aan, dat telken jare is aangedrongen op het verstrekken van een overzicht van de werken, welke Burgemeester en Wet houders van plan waren uit te voeren, maar dat het nooit mogelijk was daaraan te voldoen. Nu de heeren echter denken een klein deel van hun potje kwijt te zullen raken, komen zij ineens met een lijst van allerlei werken. Toen de Voorzitter sprak over die 7 millioen, zeide hij, dat het bedrag, dat het voorstel tot belastingverlaging zou vergen, slechts een druppel in den emmer was. Spreker is het roerend met hem eens, dat de gemeente dat bedrag slechts als zoo danig kan zien, maar voor de belastingschuldigen is het niet een »stofje aan de weegschaal", integendeel, is het wel degelijk van beteekenis. Spreker weet niet wat hij moet zeggen op het argument van Burgemeester en Wethouders, dat de credietwaardigheid van de gemeente er door zou lijden. Hij zou haast zeggen, dat dit den Voorzitter bij ongeluk ontschoten was, want het is toch al te gek, om te denken, dat Leiden daarvan ook maar in het minst hinder zou hebben. De leeningen, door Leiden in 1923, 1924 en 1925 gesloten, toen er tekorten waren van 3, 4 en 5 ton, zijn op dezelfde condities aangegaan als wanneer er een sluitende rekening zou zijn geweest. De communiteit Leiden is zeer behoorlijk credietwaardig op allerlei gronden en niet in het minst op dezen, dat zij in de burgerij ten allen tijde een belastingbron heeft, die behoorlijk kan worden aangeboord. Ieder geldschieter is blij, wanneer hij zijn geld bij Leiden kan plaatsen; als een gemeente geen weerstandsvermogen heeft, loopt het natuurlijk verkeerd, maar bij een sluitende rekening, en zelfs wanneer er tijdelijk tekorten zijn, gaat een leening van Leiden er in als koek. De Voorzitter heeft er aan herinnerd, dat de Commissie van Financiën bezwaren had tegen de gevolgde werkwijze; dit had hier niet ter sprake behoeven te komen, want dit heeft met deze quaestie niets te maken. De Voorzitter verwonderde er zich blijkbaar over, dat de Commissie van Financiën eenigs zins op de hoogte is van den financiëelen toestand der gemeente en daaruit 'bleek volgens hem, dat de leden er toch wel achter wisten te komen. Daarvoor is die commissie er ook; het gemeentebestuur heeft geen geheimen voor die commissie; het is verklaarbaar, dat het niet graag alle stukken uit handen geeft, maar wanneer die commissie de stukken wil hebben, weet zij ze ook wel te vinden; de leden ontvangen vele stukken en hebben ook het recht om, al of niet via den Wet houder, op het Stadhuis te komen kijken. Het behoeft den Voorzitter dus niet te bevreemden, dat de commissie eenigs zins van den financiëelen toestand der gemeente op de hoogte is. De Voorzitter heeft zijn verwondering uitgesproken, dat de Commissie zegt, dat zij niet op de hoogte gebracht wordt, maar bij dit voorstel uitgaat van het standpunt, dat zij wel op de hoogte is. De heer de Reede zegt, dat het van de Commissie, en niet van het College afhangt, of zij op de hoogte is. Als de Com missie haar taak kent, zorgt zij, dat zij de noodige gegevens krijgt; die kunnen haar niet worden onthouden en daarom had volgens spreker dit argument hier niet ter sprake behoeven te komen. De commissie wil werkelijk niet op de stoelen van het College gaan zittenwat zou zij daaraan hebbenzij heeft haar eigen verantwoordelijkheid, die zij op haar eigen manier wil dragen en dat kan zij niet doen door op de stoelen van anderen te gaan zitten. De commissie zal echter, zoodra zij dat noodig oordeelt, medespreken over of critiek uit oefenen op de zaken; zij zal probeeren die critiek niet af brekend, maar opbouwend te doen zijn. Spreker is het volkomen met den heer Huurman eens, dat verhooging van de opcenten op de vermogensbelasting thans niet wenschelijk is; een dergelijke wijziging is bovendien niet gevvenscht, omdat thans het geheele gemeentelijke belasting stelsel op de helling is; men moet nu niet incidenteel iets veranderen en men moet ook geen zakelijke bedrijfsbe lasting invoeren, die absoluut nergens sympathie ondervindt. De heer van Eek is echter ten aanzien van het arbeidsloos inkomen onjuist geweest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 4