110 VRIJDAG 24 JANUARI 1930. is, want hier zijn geen middenstanders, die klompen fabri- ce'eren, maar wel, die schoenen repareeren. Spreker meent, dat de gemeente hier 500 jaar ten achter is, want reeds in 1400 werden schoenen verstrekt. De heer van Es zegt, dat die later door klompen vervangen zijn; dat is dus een verbetering geweest. De heer Manders vraagt, waarom de heer van Es geen klompen gebruikt; dat doet toch niemand. Toen werden reeds schoenen verstrekt en eigenlijk rust die plicht nog op de gemeente; bij legaat is toen bepaald, dat aan de armen van Leiden schoenen verstrekt moesten worden en dat legaat is eigenlijk nooit te niet gegaan. Verstrekking van schoenen zou toch niet zoo heel veel kosten, misschien iets meer dan het toegestane bedrag van 20.—, maar toch niet zoo heel veel meer. Spreker zou dus op aanneming van dit voorstel aeer veel prijs stellen. De heer Tepe heeft ten aanzien van deze zaak noch van de voor-, noch van de tegenstanders nieuwe argumenten gehoord. Over het argument van de kousen kan spreker niet oordeelen, daar hij niet in het gelukkig bezit is van dochters en hij zal dit dus buiten beschouwing laten. De voorstanders van dit denkbeeld verliezen absoluut uit het oog, dat men hier te maken heeft met een zeer speciale zorg, die op een zeer bijzondere wijze bij de wet geregeld is; zij verwarren deze beide zaken met maatschappelijk hulpbetoon; men heeft hier echter te maken met een ondersteuning, die uitsluitend strekt om het schoolbezoek, dat verplicht geworden is dooi de invoering van de Leerplichtwet, te bevorderen, teneinde geen argumenten in handen te geven van de ouders, zoodat deze kunnen zeggen, dat de kinderen de school niet kunnen bezoeken. Omtrent deze verstrekking van kleeren en voedsel zijn zeer speciale bepalingen in de wet vastgelegd. Wat de verstrekking van voedsel betreft, uit de wet en uit het Koninklijk besluit van 1900 tot uitvoering der wet is duidelijk te lezen, dat de voedselverstrekking alleen kan geschieden gedurende den schooltijd, niet in den vacantietijd. Maar aangenomen, dat men daaromtrent van meening zou kunnen verschillen, dan zou in elk geval de practische door voering van den door mevrouw Braggaar voorgestelden maat regel op onoverkomelijke bezwaren stuiten. De moeilijkheden, welke spreker verleden jaar ter sprake heeft gebracht en waarop door mevrouw Braggaar is geantwoord, dat moeilijk heden er zijn om overwonnen te worden, zijn niet zoo ge makkelijk te overwinnen. Genoemd Koninklijk besluit behelst ook deze bepaling, dat de verstrekking van voedsel alleen rechtstreeks aan kinderen zeiven mag plaats hebben, liet bezorgen van voedsel aan huis mag dus niet, tenzij men er iemand op post zette om toe te zien, dat het voedsel inderdaad aan de kinderen werd ver strekt en niet op andere wijze werd gebruikt. Men zou een organisatie in het leven moeten roepen om de verstrekking van het voedsel aan de kinderen te verzekeren. Volgens mevrouw Braggaar hebben de onderwijzers wel zooveel sociaal gevoel, dat men hen voor dergelijk werk kan krijgen, maar spreker moet tot zijn spijt verklaren, dat hij daarvan niet zoozeer overtuigd is. Van een lid van het bestuur van de vereeniging voor schooltuinen heeft spreker de klacht vernomen, dat dat bestuur niet de medewerking van de onderwijzers had voor het verrichten van dat mooie sociale werk. Verder zeide mevrouw Braggaar, dat de vacantie er is voor de kinderen. Spreker las onlangs de volgende anecdote in een Engelsch blad: Een moeder gaf aan haar vriendin, die vroeg wat haar zoontje moest worden, ten antwoord: onderwijzer. De vriendin vroeg vervolgens, of die jongen er aanleg voor had en toen kreeg zij ten antwoord: ja, want hij is dol op vacanties. Nu kan dit misschien niet voor Nederland gelden, want de anecdote kwam voor in een Engelsch blad, maar wanneer hij in het blad In en om de School, het orgaan van de afd. Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, aantreft een vergelijkenden staat van de vacanties in Leiden en in andere plaatsen en ook in het buitenland, en daarbij aangeteekend vindt, dat die staat aantoont hoe schriel de Leidsche regeling afsteekt bij vele regelingen in het buitenland, m. a. w. dat te Leiden de vacanties veel te schriel zijn toegemeten, dan concludeert spreker daaruit, dat, waar met zoo grooten ijver wordt op gekomen voor verlenging van den duur der vacanties, de onderwijzers niet zoo heel gemakkelijk van die met moeite verkregen en te kort geachte vacanties nog tijd zullen af staan voor het werk, waarop men hier het oog heeft. Wat het verstrekken van schoenen aangaat, spreker zal daarover kort zijn, oindat de voornaamste argumenten, welke daartegen zijn aan te voeren, verleden jaar reeds door hem zijn te berde gebracht. Hij heeft toen betoogd, dat het op grond van datzelfde Koninklijke besluit niet geoorloofd is uit deze bron, dus bij wijze van schoolkindervoeding, per jaar en per kind meer te verstrekken dan 20.Zijn er kinderen, die in de vacantie gebrek hebben aan de noodige voeding en kleeding, dan komen andere instanties in aanmerking om daarin te voorzien, de particuliere weldadigheidsvereenigingen en in laatste instantie Maatschappelijk Hulpbetoon, maar niet de schoolkindervoeding, die volgens de wet niet meer dan 20.per leerling mag bedragen. Spreker heeft reeds het vorige jaar cijfers gegeven, waaruit bleek, dat bij verstrekking van schoenen in plaats van klompen men zou komen tot een uitgave van f 24.10 per leerling, dus 4.10 meer dan de wet toestaat; in 1928 is het per kind uitgekeerde bedrag voor kleeding en voeding 2.— hooger dan in 1927zoodat dus bij het verstrekken van schoenen over 1928 het wettelijk maximum met 2.meer dan in 1927, dus met 6.10 zou overschreden zijn. Mevrouw Braggaarde Does is het volkomen eens met den heer van Es, dat de voeding der kinderen niet de taak van de gemeenschap, maar van de ouders is, maar dan moeten de ouders daartoe in staat zijn, want waar niets is verliest de keizer zijn recht; als de menschen niets hebben, kunnen zij ook geen eten geven. Het is hier gemakkelijk te debiteeren, zooals de heer van Es gedaan heeft, dat de kinderen niet voldoende voeding en kleeding krijgen door de verwaarloozing in het gezin, maar hij heeft dit met geen enkel bewijs ge staafd. Wanneer in arbeiderskringen vc rwaarloozing heerscht, komt dat zeer gauw aan den dag; daarbij komt nog, dat, wanneer zulke menschen aan alles tekort hebben, het gauw op verwaarloozing lijkt; wanneer daarentegen menschen uit de bezittende klasse verkwistend of verwaarloozend zijn, komt dat niet zoo gemakkelijk aan den dag. Spreekster is het vol komen met den heer van Es eens, dat ook het onderwijzend personeel vacantie noodig heeft, maar niemand zal het toch in zijn hoofd halen om den onderwijzers gedurende de vacantie voedsel te onthouden. De heer van Es had het weer over de boeren, die op zijn spreekuur komen; wanneer Leiden een plattelandsgemeente was, zou spreekster dit voorstel ook niet gedaan hebben, want zij geeft direct toe, dat het op het platteland gewenscht is om klompen te dragen. Het door den heer van Es gebezigde argument van die dunne kousen acht spreekster een beetje klein; immers, eerst wordt toch de toestand van die menschen door speciaal daarvoor aangestelde personen onderzocht en wanneer de menschen dus die kousen moeten koopen, bewijst dat, dat zij niet genoeg kousen van de vereeniging Schoolkindervoeding krijgen. De heer van Es zeide uit ervaring te spreken, daar hij drie dochters had, maar hij moet zijn gezin en de verhoudingen daarin niet vergelijken met een behoeftig gezin; een arbeidersgezin heeft veel minder behoefte aan zijden kousen dan het gezin van den heer van Es; dat valt niet te vergelijken. Volgens den heer Bergers is het, wanneer de kinderen met kapotte kousen loopen, dikwijls een gevolg van gemakzucht en slordigheid van de moeders. De heer Bergers heeft ook een budget voor zijn gezin en hij weet wel, dat de winkeliers de kousen niet voor niets geven. Het is een goedkoop argument van den heer Bergers, want, al zijn er in den arbeidersstand, den middenstand en den gegoeden stand slordige en luie menschen, dat is geen argument, dat tegen spreeksters voorstel kan worden aangevoerd. De heer Bergers sprak ook van sajet en pantoffels, maar hij weet ojk wel, dat, als er in een gezin geen geld is, die dingen het eerst achterwege blijven. Volgens den heer Bergers en anderen is het dragen van klompen zoo gezond, maar het is wel eigenaardig, dat zij, die die meening zijn toegedaan, hun eigen kinderen op schoenen laten loopen. Doet de heer Bergeis dat niet, dan vormt zijn gezin in dit opzicht een uitzondering. De heer Tepe noemde het een oude zaak, waarop hij moest terugkomen. Het is inderdaad een oude zaak, maar het is ook een goede zaak en dat het een oude zaak is, is niet de schuld van spreekster, want men had reeds lang een besluit in den geest van haar voorstel moeten nemen. Laat de Raad het voorstel thans aannemen, dan is de zaak van de baan. Meent de heer Tepe, dat tijdens de vacantie de voeding niet kan doorgaan, omdat dit niet in de Vereeniging thuis behoort, laten Burgemeester en Wethouders dan een andere gelegenheid aanwijzen, waar de kinderen tijdens de vacantie wel kunnen eten. Spreekster geeft toe, dat er moeilijkheden zijn, maar zij is overtuigd, dat, indien de Wethouder van goeden wil was en voor haar wensch iets gevoelde, de onder wijzerswereld er in anderen geest over zou spreken en er geen tegenwerking zou worden ondervonden, zooals die thans besta.it. Blijkbaar zijn de onderwijzers en onderwijzeressen hier anders dan elders, want in andere plaatsen, waar tijdens de vacantie voedsel wordt verstrekt, geven zij hunne mede werking. Het zou ook mogelijk zijn, dat betaalde krachten moesten worden aangenomen, ofschoon niet het volle aantal kinderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 26