VRIJDAG 24 JANUARI 1930. 107 gedurènde welke de brugwachter achtereenvolgens 59, 57,48 en 51 uren dienst doet. Bovendien doen bij toerbeurt gedurende 24 weken, 2 brugwachters 45 uren per week en 2 brugwachters 48 uren per week dienst, waaruit een gemiddelde van 53 uren berekend is. Een uitbreiding van het corps met 4 man zou de gemeente het eerste jaar aan loon en kleeding alleen al circa ƒ6200.— kosten, welk bedrag met de jaren zou stijgen tot circa 7700. Verder is spreker gemeld, dat een eventueele verandering van het dienstrooster bij de brugwachters niet in goede aarde zou vallen. De Directeur van den Markt- en Havendienst schrijft daaromtrent, dat hij bezoek kreeg van een brugwachter, die hem, namens 14 met name genoemde collega's, kwam zeggen, dat zij bij geruchte vernomen hadden, dat wijziging in het dienstrooster overwogen werd, maar dat zij, niettegenstaande een vermindering van werktijd hiervan het gevolg zou kunnen zijn, beleefd, maar dringend verzochten ter wille van hun gezondheid en hun gezin in het dienstrooster geen verandering te brengen. Van de 22 overige vaste brugwachters zijn er verscheidene, die dit verzoek wel niet openlijk steunen, maar die toch tegen verandering zijn. De Voorzitter zegt, dat volgens den heer de Meij de brugwachters in strijd met de verordening een langeren arbeids tijd hebben en dat zij maar 53 uren per week behoeven te werken, maar er is een Raadsbesluit krachtens hetwelk zij 55 uren per week mogen werken. De heer de Meij zegt, dat in 8 weken de verordening 12 maal werd overtreden, doordat langer dan 10 uren per dag ge werkt werd. De Voorzitter zegt, dat het College het zal onderzoeken. De heer Groeneveld klaagt over de gebrekkige afsluiting der bruggen, speciaal der klapbruggen, die door een ketting geschiedt. Die ketting is des avonds niet te zien en men rijdt er tegenop, ook doordat de lantaarns pas op onveilig gezet worden voor het straatverkeer, wanneer de brugklap is opge haald en de onzichtbare ketting dus reeds enkele minuten gespannen is. Ook vestigt spreker de aandacht op de zeer onpractische afsluiting van de Verversbrug; daar zijn wel hekken aangebracht, maar die zijn zeer onhandig op de trottoirs geplaatst; aan den eenen kant is bovendien het trottoir vrijwel geheel onbruikbaar voor voetgangers, waarvoor het toch bestemd is, doordat er een machinekist geplaatst is; het andere trottoir is wel bruikbaar, maar toch ook zeer gebrekkig. De heer Splinter deelt mede een rapport ontvangen te hebben van den Directeur van den Markt- en Havendienst waarin de quaestie van de afsluiting der bruggen onder de' aandacht van het College wordt gebracht. Dat rapport is doorgezonden naar den Directeur van Gemeentewerken, die die zaak in onderzoek zal nemen. Den toestand aan de Verversbrug kan spreker op het oogen- blik niet beoordeelen, maar hij zal die zaak nog wel eens bekijken. Volgnr. 293 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 294, luidende: Onder houd van kolken en riolen42775. De heer Koole zegt, dat bij de begrootingen voor 1928, 1929 en 1930 gelden uitgetrokken zijn voor 10 gemetselde urinoirs; daarvan is 1 geplaatst in de Kooi en 2 komen er volgens de xMemorie van Antwoord op de Oude Heerengracht bij de Stadshulpwerf en in de Korevaarstraat. Spreker vestigt de aandacht op den toestand van de urinoirs in Leiden. De toestand van het urinoir aan de Haven is onhoudbaar; op de Havenkade en het Utrechtsche Veer kan men van de overzijde zien op de menschen, die daarvan gebruik maken. Het urinoir aan de Spanjaardsbrug riekt 5 minuten in den omtrek. Ver schillende wijken zijn verstoken van een urinoir, zooals Rijnsburgerweg, Tuinstadwijk en Witte- en Zoeterwoudsche Singel. Spreker vraagt van den Wethouder de positieve toezegging, dat met het plaatsen van urinoirs eenige voortgang zal worden gemaakt. De heer Splinter zegt den heer Koole overweging toe. De moeilijkheid is, voor de urinoirs een geschikte plaats te vinden. Bij de Nieuwe Havenbrug komt nu een ondergiondsche inrichting en dan verdwijnt van zelf het urinoir aan de Haven, waarover de heer Koole sprak. De heer Kooistra vraagt, wanneer er in Tuinstadwijk een urinoir komt. De heer Splinter antwoordt, dat die zaak de aandacht van het College heeft. De heer Groeneveld vestigt er de aandacht op, dat de vloer van het nieuwe urinoir nabij het politie-poslhuis aan den Hoogen Rijndijk zoo slecht gelegd is, dat men er alleen met klompen in kan komen, en verzoekt Burgemeester en Wethouders daarin verbetering te brengen. De heer Splinter antwoordt, dat er op gelet zal worden. Volgnr. 294 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr. 295 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr. 296, verlaagd met 4500.— in verband met het nader voorstel om de betonschoeiing langs de Jan van Goyenkade over de volle lengte ineens uit te voeren en de kosten over 4 jaren te verdeelen, en de volgnrs. 297 tot en met 319 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr. 320, verhoogd met 4313.als eerste bijdrage van den gewonen dienst aan den kapitaaldienst in de kosten van uitvoering van de betonschoeiing langs de Jan van Goyenkade over de volle lengte ineens, en de volgnrs. 321 tot en met 324 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 325, luidende: y>Onderhoud en administratie van bezittingen niet voor den publieken dienst gebruikt of van werken en inrichtingengeheel of voor een groot gedeelte buiten de gemeente gelegen 49578. De heer Kooistra wijst er op, dat men op bladz. 121, in het midden, van de M. v. T. op de begrooting vermeld vindt: «Pakhuis Lange Agnietenstraat No. 19." Dat trok sprekers aandacht. De Wethouder heeft verklaard gaarne te willen medewerken om menschen niet in krotten te laten wonen, maar in dit pakhuis De heer Splinter voegt spreker toe: daarin zit toch niemand Spreker kan den Wethouder mededeelen, dat er reeds 12 weken wel menschen in zitten, n.l. twee gezinnen. Vooreerst zit er al een week of 4, 5 in het gezin-Broers. Die man is uit een gemeentewoning aan de Lusthoflaan gezet, omdat hij 45.— huurschuld had. Die man heeft eerst zijn vrouw in het zieken huis gehad en daarna een kind. Het is iemand, die langs de straat loopt met een harmonica. Die schuld van 45.— is veroorzaakt door ziekte. Moet dat nu direct een reden zijn om menschen uit hun huis te zetten? Spreker verzoekt den Wethouder om inlichtingen hieromtrent. Nu zijn er 2 gezinnen in ondergebracht, hoewel spreker dat hok zelfs niet voor beesten geschikt acht, veel minder nog voor menschen! Burgemeester en Wethouders zeggen in de memorie van antwoord maatregelen te zullen nemen tegen den overlast van ratten, maar spreker weet, dat dat stankriool er nog is; het is verschrikkelijk, dat die menschen daar moeten verblijven; het is een vierkante ruimte, door houten schotten verdeeld; daglicht ontbreekt er zoo goed als geheel; aan den eenen kant schijnt de zon wel, maar aan dien kant heeft men de gebroken ruiten door planken vervangen; aan den anderen kant heeft men een raam, 1 M. boven den grond; er komt wel zonlicht, maar niet op de plaats waar men is gehuisvest, want 1 M. van het raam staat een schot, waar achter het gezin woontmen moet dus altijd een lamp aan steken. Schoorsteenen zijn er niet; zij moeten dus voor ver warming een petroleumkachel gebruiken, hetgeen veel duurder is dan een gewone kachel. Spreker meent, dat dit huis geheel ongeschikt is om menschen in op te bergenlaat men menschen, die op straat gezet worden, tijdelijk naar het politiebureau brengen, waar zeer zeker nog plaats is, zoodat zij behoorlijk gehuisvest worden, of laat het College anders zoo noodigeen paar afgekeurde woningen daarvoor inrichten. Men heeft daar voor in de Bouwelouwesteeg voldoende materiaal en voor een niet te hoogen prijs kan men daarvan een behoorlijke woning maken. De Voorzitter zegt, dat dit een uiterst moeilijke zaak is. In de boekjes, die door ambtenaren van Bouw- en Woning toezicht in verschillende plaatsen geschreven zijn over de huisvesting van asociale gezinnen, staan zeer interessante ad viezen en beschouwingen, hoe men die moeilijkheid kan op lossen. Men kan deze moeilijkheid echter niet oplossen door asocialen gezinnen een zeer aangename woning te verschaffen. Wanneer men een voldoend aantal van die gezinnen in een gemeente heeft, is het inderdaad zaak te zorgen, om hen onder een zeker toezicht te brengen; dan komt van een gedeelte daarvan wel iets terecht, maar van het grootste gedeelte komt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 23