106
VRIJDAG 24 JANUARI 1930.
spreker kan zich daarmede niet vereenigen. Velen meenen,
dat een meester in de rechten voor alles geschikt is. Ook
zelf meenen dezen dat vaak. Maar, wanneer de practijk heeft
uitgewezen, dat zij ergens niet op hun plaats zijn, dan is het
in de bouwvakken. Men neemt daar altijd zijn toevlucht tot
arbitrage, omdat men menschen moet hebben, die op dat
terrein bekend zijn, terwijl een meester in de rechten in het
algemeen genomen er geen verstand van heelt.
Tenslotte beveelt spreker aan om wat meer menschen aan
het werk te zetten voor het ophalen van de kuilen in de
grindwegen op de singels en op andere plaatsen, omdat dit,
al brengt het oogenblikkelijk eenige meerdere uitgaven met
zich, z. i. op den duur voordeel en een steeds beteren weg
zal brengen.
De heer Splinter zegt, dat de heer Schüller weder is
teruggekomen op de kwestie van de uitvoering van werken
in eigen beheer, welke den vorigen dag zoo uitvoerig is be
handeld. Volgens den heer Schüller kan geen enkele aanne
mer iets goed doen en moet dus het stelsel van eigen beheer
worden aanvaard. De theoretische beschouwingen, welke de
heer Schüller aan de hand van verschillende boeken over de
wijze van- bestraten heeft gehouden, heeft spreker niet kunnen
volgen. Waar de Commissie van Fabricage zoo dikwijls ver
gadert en spreker altijd een rondvraag houdt, was het voor
den heer Schüller een kleine moeite geweest een dergelijke
belangrijke zaak eens in de Commissie ter sprake te brengen.
Spreker vraagt wat de gemeente heeft aan een lid van de
Commissie van Fabricage, dat in den Raad alleen afbrekende
critiek uitoefent zonder eerst te trachten in de Commissie
opbouwend werk te verrichten. Een goed lid van de Commissie
zal trachten eerst in de Commissie opbouwend werk te ver
richten en alleen, als dat niet helpt, in den Raad afbrekende
critiek kunnen doen hooren. De heer Schüller wekt echter
in de Commissie altijd den schijn, dat hij tam en meegaand
is, maar in den Raad deugt er echter in eens niets meer bij
Gemeentewerken. Spreker moet dan ook ernstig protest aantee-
kenen tegen de wijze, waarop de heer Schüller hier de zaken van
Gemeentewerken behandelt, waarvoor hij zelf mede verantwoor
delijk is. Spreker zal thans niet verder ingaan op hetgeen de heer
Schüller gezegd heeft, maar het in het verslag nalezen; hij
is evenwel bereid die zaak dan in de Commissie van Fabricage
te behandelen; daar hoort zij thuis.
De heer Schüller verkrijgt voor de derde maal het woord
en zegt, dat de Wethouder niet kan ontkennen, dat spreker
meer dan eens in de Commissie zijn misnoegen heeft uitge
sproken over de leiding bij Gemeentewerken in het algemeen
en hij staat daar niet in alléén.
De Voorzitter zegt, dat dit hier niet aan de orde is.
De heer Schüller: Dan dient de Wethouder deze bespreking
niet uit te lokken.
De heer Splinter zegt, dat de heer Schüller nooit over eigen
beheer gesproken heeft.
De heer Schüller zegt, dat hij voor zoo'n belangrijke
zaak de behandeling der begrooting het juiste oogenblik en
plaats acht en dat hij niet door den Wethouder zal laten
uitmaken waar en wanneer hij een bepaalde zaak in het
belang der gemeente aan de orde zal stellen.
Dat recht wenscht spreker nog steeds aan zich zelf te
houden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt alsnu besloten:
1° den technisch ambtenaar le klasse, H. J. Barentsen, met
ingang van 1 Januari 1930 te bevorderen tot den rang van
hoofdopzichter:
2° den boekhouder, ingedeeld als administratief ambtenaar
2e klasse, G. J. van Leeuwen, met ingang van 1 Januari 1930,
te bevorderen tot den rang van administratief ambtenaar le
klasse.
Volgnr. 286 wordt vervolgens eveneens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Volgnr. 287 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 288, luidende: y>Onderlioud van
straten en pleinen154.156.
De heer Groeneveld acht herstrating van den Morschweg
tusschen den spoorweg Leiden-Utrecht en het bootenhuis van
Njord, zooals door het College in de memorie van antwoord
is toegezegd, in elk geval dringend noodig, doch niet voldoende.
De weg moet vooral verbreed worden, daar hij veel te smal
is; nog veel voortuintjes moeten opgeruimd worden en spreker
acht het bepaald verkeerd om eerst dien weg te herstraten
en om later te probeeren of de voortuintjes niet bij den weg
getrokken kunnen worden.
De heer Splinter zegt, dat dit heelemaal niet de bedoeling
is. Zoo noodig komt de verbreeding van den Morschweg in
haar geheel aan de orde.
De heer Groeneveld zegt, dat ook de verderop liggende
Hooge Morschweg van een beter wegdek moet worden voor
zien. Deze grintweg is niet meer bestand tegen het tegen
woordige verkeer, hoewel er voortdurend aan gewerkt wordt.
Er wordt telkens een laag grint op gebracht, die echter binnen
2 weken weer verdwenen is.
De heer Splinter is er zeer mee in zijn schik, dat de heer
Groeneveld erkent, dat er voortdurend aan gewerkt wordt;
volgens den heer Schüller doet spreker nooit wat.
De heer Groeneveld is niet in zijn schik, dat die slechte
wegbedekking daar gehandhaafd wordt; dit is op den duur
kostbaarder dan wanneer men een flinke bestrating op dien
weg aanbrengt. Men doet het beste om bij druk verkeer geen
giindwegen in stand te houden.
De heer Splinter kan slechts antwoorden, dat alle grind
wegen de aandacht van Burgemeester en Wethouders hebben.
De heer Groeneveld voegt spreker toe, dat al meer te hebben
gelezen. Spreker antwoordt, dat de heer Groeneveld het nog
wel eens meer zal lezen; het is niet mogelijk in één jaar alle
grindwegen in asphaltwegen om te zetten.
Volgnr. 288 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 289 tot en met 292 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 293, luidende: Kosten van
bruggen en overzetveren97946.
De heer Kuivenhoven zegt, dat het antwoord, dat hij op
een in de sectie gestelde vraag heeft ontvangen (betreffende
de trapjesbrug), hem niet duidelijk is. Het luidt:
»Vervanging van de trapjesbrug aan de Jan van Goyenkade
door een beter begaanbare brug zal, tegelijk met het bruggen-
vraagstuk hier ter stede in zijn geheel, onder oogen worden
gezien."
Het is hem niet duidelijk wat daarmede bedoeld wordt.
De heer Splinter antwoordt, dat op de lijst van uit te
voeren werken verscheidene bruggen staan, die moeten worden
vernieuwd, en daaronder komt ook deze brug voor.
De heer de Meij zegt, dat Burgemeester en Wethouders op
zijn vraag, in de sectie-vergadering gesteld, betreffende de
arbeidstijden van de brugwachters hebben geantwoord, dat de
arbeidstijd van deze menschen gemiddeld 53 uur is en dus
niet in strijd met het raadsbesluit van 28 Augustus 1919,
waarin de maximum-arbeidsduur op 55 uur werd bepaald.
Het dienstrooster voor de brugwachters is echter wel in
strijd met de verordening van 11 Juli 1921; immers, art. 22,
eerste lid, vermeldt:
»Het aantal uren, waarop de ambtenaar volgens zijn instructie
dienst moet doen, mag niet meer bedragen dan 10 uur per
etmaal."
Aan de hand van de dienstregeling toont spreker aan, dat
art. 22 in 8 weken 12 maal werd overtreden.
Waar Burgemeester eri Wethouders zich in andere gevallen
steeds beroepen op vastgestelde verordeningen, meent spreker
te mogen eischen, dat zij het rooster der brugwachters zoo
danig regelen, dat voldaan wordt aan art. 22 der ver
ordening.
Spreker meent ook te hebben aangetoond, dat Burgemeester
en Wethouders niet op hun standpunt, uitgedrukt in de
Memorie van Antwoord, waarin zij zeggen: dat
»Voor uitbreiding van het personeel met vier brugwachters,
teneinde den arbeidsduur van de brugwachters in te krimpen,
is, afgezien van de financieele bezwaren, derhalve geen reden."
kunnen blijven staan.
Spreker meent, dat een Wethouder er is om de wet te
houden en niet om die te overtreden, zooals in dit geval
gedaan wordt. Hij zal met belangstelling het antwoord van
den Wethouder afwachten.
De heer Reimeringer antwoordt, dat het in het sectie-
verslag genoemde aantal van 56 uren niet geheel juist is,
aangezien een brugwachter gemiddeld per week 53 uren
dienst doet. Het jaar is verdeeld in perioden van 4 weken,