VRIJDAG 24 JANUARI 1930. 105 Commissie gedaan, maar toen kreeg hij het verwijt te hooren, dat hij de opzichters commandeerde. De Voorzitter zegt, dat dit in de Commissie thuishoort. De heer Schüller zegt, dat zoo'n quaestie niet altijd 14 dagen wachten kan, totdat de Commissie weer vergadert. De heer Wilbrink heeft den stratenaanleg in Tuinstad wijk vergeleken met den Rijnsburgerweg, maar de laatste had voor een zeer groot gedeelte een oude zandplaat, die ingereden was; er was althans een behoorlijke fundeering, diebijTuin- stadwijk ontbrak; daar is het opgehoogd. Nu is spreker voor eigen beheer, wanneer het behoorlijk wordt uitgevoerd. De heer Splinter zegt, dat het niet beter kan worden uit gevoerd. De heer Schüller zal straks den Wethouder aan de hand van deskundige uitspraken aantoonen, dat het straatwerk hier niet wordt uitgevoerd zooals het hoort en dat het de gemeente daardoor veel meer kost dan wanneer het direct goed gedaan wordt. De heer Splinter zegt, dat de straatmakers dus geen goed werk doen. De heer Schüller heeft het niet over de straatmakers. Spreker houdt nog steeds staande hetgeen hij bij de inter pellatie hier over den Rijnsburgerweg gezegd heeft. Dat dit juist was, is bewezen, doordat op dien vasten zandbodem zelfs na de herstrating, toen de aannemer dus van het onderhoud af was, al vrij spoedig door Gemeentewerken moest worden ingegrepen en heele vakken uit den Rijnsburgerweg, welke slecht waren, in een beter verband moesten worden gebracht. Spreker houdt dan ook staande wat hij bij zijn interpellatie heeft gezegd. Nu zal spreker eens aan de hand van het oordeel van des kundigen aantoonen, dat ondanks de toepassing van het systeem van eigen beheer bij de bestratingswerken aan de straten niet die aandacht wordt geschonken, welkeer aan geschonken dient te worden. De Voorzitter verzoekt den heer Schüller zich zooveel mogelijk te beperken. Deze zaak kan beter worden bekeken bij een algemeen debat daarover dan bij de behandeling van een begrootingsartikel. Ieder Raadslid kan elk voorstel doen, hetwelk hij wil, en de Commissie van Fabricage geeft den heer Schüller gelegenheid dergelijke onderwerpen ter sprake te brengen. Er komt bij, dat in de stukken deze zaak bij de algemeene beschouwingen is besproken. De heer Schüller ontkent dit laatste. Deze zaak is in de stukken bij artikel 286 behandeld en dient dus ook thans daarbij te worden besproken. De Voorzitter herhaalt zijn vraag, of de heer Schüller zich zooveel mogelijk wil beperken. De heer Schüller zegt, dat een bij uitstek deskundig persoon als de heer B. J. Kerkhof, Directeur van een stoom- walsenbedrijf, in zijn boek o. a. het volgende schrijft: «Voordat de bestrating gelegd kan worden, moet de aard baan en daarna het zandbed ter juiste hoogte en aanrondte worden afgewerkt. Men heeft daarbij te bevorderen, dat het bed naderhand zoo weinig mogelijk zal inklinken. Het best zal men dit bereiken door de ophooging in te wateren, aan te stampen en af te walsen. Groote ophoogingen dient men in lagen van 15 a 20 cM. dikte aan te brengen. Men heeft vooral tegen ongelijke inklinking te waken, van daar dat men ook bij groote verschillen in ophooging inwatert." De heer Muus, gewezen hoofdopzichter bij Gemeentewerken te Rotterdam, bij uitstek deskundig op het gebied van straten- bouw, schreef reeds lang geleden het volgende: «Betrekkelijk weinig gemeenten nog hebben een volledig corps straatmakers in vaiten dienst, voeren al hun straatwerk in eigen beheer uit; trouwens alleen waar stadsuitbreiding alzoo uitbreiding der bestratingsoppervlakte aan de orde van den dag is, waar het verkeer steeds drukker, de eischen aan straatwerk gesteld steeds hooger worden, dient men verzekerd te zijn van vaste werkkrachten, langs welken weg men tevens verzekerd is van goede en bekwame krachten." In deze meening, die door verschillende andere deskundigen gedeeld wordt, komt ook tot uiting, dat men verzekerd moet zijn van bekwame, vaste werkkrachten, wil men waarborgen hebben voor een behoorlijke uitvoering der werkzaamheden; men moet dus arbeiders hebben, die door de practijk het vak en vele bijzonderheden, waarmede men bij bestratingswerken ernstig rekening dient te houden, goed kennen. Bij aan besteding van bestratingswerken kan de Overheid absoluut geen invloed uitoefenen op de qualiteit van de arbeiders, die door den aannemer in dienst worden genomen, zoodat het gevaar niet denkbeeldig is, dat de werkzaamheden door niet bekwame krachten worden uitgevoerd. Dit is reeds meer dan eens gebleken uit de ervaring, die men in den loop der jaren hiervan heeft opgedaan. Zoo leest spreker in het Groninger Dagblad van 24 Juli 1924, dat gebleken is, dat belangrijke bestratingswerken aldaar werden verricht door helpers, die door Gemeente werken voor het straatwerk niet geschikt werden geacht zoo geschiedde het stellen van banden, waarvoor meestal de bekwaamste straatmakers worden aangewezen, door grond werkers eri het tegelleggen door ongeoefende metselaars en grondwerkers. En dat, terwijl de Directeur in 1924 voorgesteld had om alle materialen voor bestratingswerken in eigen beheer te koopen en om alle straatwerk in eigen beheer uit te voeren, zoowel om de kosten, als om de betere resultaten. De heer Muus zegt in zijn boek «Straatbouw" het volgende «Men denke b.v. aan het z.g. wijd-uit-straten. De andere groote werken bestaan voor een groot deel uit stadsuitbreidingen, waar het er in den regel om gaat in zoo kort mogelijk tijdsverloop een massa straten te laten zien, teneinde grond- en bouwspeculanten aan geld te helpen althans aan terrein, wien het natuurlijk in het minst niet deert, hoe de bestrating er in zit, dewelke trouwens toch grootendeels bestemd is weer kapot, of tenminste uit het profiel gereden te worden, door er over gevoerd wordende bouwmaterialen. Waar deze bestratingswerken worden aanbesteed inclusief bijlevering van materiaal, daar spreekt het van zelf, dat wijd straten op den voorgrond staat, gevende allicht een besparing van 10% in benoodigden steen; de straatmaker werkt hierin maar al te gaarne mede, aangezien hij per M2 wordt betaald. Waar geen bij levering van materiaal plaats heelt ligt het voordeel van wijd straten wel in hoofdzaak slechts bij den straatmaker, doch weten de met het toezicht op de uitvoering belasten maar al te goed hoe moeilijk, ja bijna onmogelijk het is dit euvel te voorkomen." Zoo sprak het College van Burgemeester en Wethouders van Haarlem zich eenige jaren geleden naar aanleiding van een motie van den heer Klein Schiphorst, tot openbare aan besteding van hernieuwing en aanleg van straatwerken, zeer positief voor eigen beheer uit. In hun praeadvies merkten Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de vernieuwing der straatwerken op, dat bij aanbesteding in de meeste ge vallen groote moeilijkheden zouden ontstaan: «Bijna bij elke vernieuwing toch komt het voor, dat onder- grondsche werken onvoorzien moeten worden verricht. De aangevangen werken moeten dan voor korter of langer tijd worden gestaakt. Hetzelfde kan gelden bij feestelijkheden, optochten, tentoonstellingen e. d. Wordt het werk in eigen beheer uitgevoerd, dan levert dit geen bezwaar op, immers de gemeente heeft gelegenheid te over om de werklieden, die door toevallige omstandigheden het werk tijdelijk moeten stopzetten, op een andere plaats aan het werk te stellen. Wanneer het werk evenwel zou zijn aanbesteed, wil de aan nemer het ook zoo spoedig mogelijk afwerken. De voor hem meest voordeelige werkwijze zal hij willen volgen, doch het gemeentebelang zal daarbij in het gedrang komen, omdat alle omstandigheden niet vooraf zijn te bezien en in het bestek op te nemen en te regelen niet doenlijk is. Was dit echter wel mogelijk, dan zou het gevolg daarvan zijn, dat de prijs van het werk verhoogd zou worden, omdat de aannemer alleen door verhooging van den inschrijvingssom zich tegen de verschillende risico's kan dekken. Openbare aanbesteding van vernieuwingswerken komt Burgemeester en Wethou- houders niet in het belang der gemeente voor". «Ten aanzien van de uitbesteding van nieuwe straatwer ken zijn Burgemeester en Wethoudeis dezelfde meening toe gedaan." Spreker kan zich niet begrijpen, dat het gemeentebestuur van Leiden, waar het een behoorlijk overzicht kan hebben van de verschillende werken, welke andere gemeentebesturen in eigen beheer laten uitvoeren, voorstander is van het stelsel van uitbesteding, terwijl de straten hier ter stede er zoo onge lukkig slecht aan toe zijn. De heer Manders kan zich met enkele opmerkingen, door den heer Schüller gemaakt, wel vereenigen. Het is goed om, als men een nieuwe zandaanvulling krijgt, die in te wateren spreker heeft dat meermalen zelf gedaan maar toch heeft men daardoor niet een waarborg, dat de straat niet verzakt. Bovendien is het wel een goede, maar tevens dure werkwijze en men dient toch elk geval op zich zelf te beoor- deelen en dan naar de voordeeligste methode te werk te gaan. Wat betreft het denkbeeld van den heer Schüller, om als hoogeren ambtenaar een meester in de rechten te nemen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 21