VRIJDAG 24 JANUARI 1930. 85 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van SO Januari 1930 op Vrijdag S I Januari 1930, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. Afwezig is de heer Vallentgoed. Er is één vacature. De Voorzitter houdt, terwijl de leden zich van hun zetels verheffen, de volgende toespraak: Door de ontstellende gebeurtenis van gisterenavond, die tot ons allen, tot ieder naar zijnen aard gesproken heeft, zijn de gedachten aan het werk, waarmede wij bezig zijn, opzij geschoven. Zelf wanende over het wel en wee van onze ge meente met hoog gezag te beschikken, werd ons getoond, hoe wij rusten in hooger hand en hoe ons geschiedt naar den grooten wil, die het al bestiert, op Zijnen tijd naar Zijnen wil. Het nietige tegenover het grootsche, het tastbare van ons materieel bestaan tegenover het onvatbare en helaas zoo vaak onbegrepene van Gods Koninkrijk. Niet onbegrepen door dien menschenzoon, die in letterlijken zin uit ons midden gedragen werd, niet onbegrepen, ja diep gevoeld. »Non omnis moriar" had hij nauwelijks beleden, ot daar werd ziel van lichaam gescheiden, maar, gescheiden om voort te leven. Zóó in het harnas te sterven, zóó in den Raad van uitver korenen van het volk, zóó heen te gaan te midden van een warm gevoerd pleidooi voor het hoogere in ons leven, zóó te sterven met die erkentenis op de lippen, dat wij onder worpen zijn aan hoogere machten en ons daarnaar richten mogen, ontneemt aan den dood het afschrikwekkende, dat teekent zoo duidelijk, dat en waarom wij in den dood be rusten mogen. Toch blijft er groote smart en zielepijn bij hen, die in den heer Spendel een man, een vader verloren en dit vervult ons met innig medelijden. Ik zal dan ook namens U aan onze gevoelens tegenover de nagelaten betrekkingen uiting geven. Maar ook in onzen kring zal de heer Spendel gemist worden. Geen onzer overtrof hem in belangstelling voor de gemeente zaken, weinigen hebben die warmte van gevoel, hebben die gloeiende overtuiging als wij die bij den overledene mochten opmerken, zoo vaak hij meende in het krijt te moeten treden voor vele en voor velerlei belangen. Met ongerustheid zagen wij, die zijn kwaal kenden, hoe hij in zijn vervoering soms te ver ging voor iemand, voor wien alle opwinding gevaar beteekent. Helaas zijn en dat is toch ook weer bewonderens waardig juist zijn heilig vuur, zijn hartstochtelijke over tuiging de oorzaak geworden, dat hij, op eigen belang, op eigen gezondheid niet achtend, zich liet meeslepen om heftiger te denken en te spreken dan hij op zijn leeftijd dragen kon. Zoo stierf hij voor zijn overtuiging. Toen hij in 1923 lid van den Raad werd, werd hij aanstonds gekozen tot lid van twee belangrijke commissiën, t.w. die van de Lichtfabrieken en Financiën, waarbij hij in 1926 nog het lidmaatschap van Fabricage op zijn schouders nam, inderdaad geen lichte last. Onze Raad, ja onze gemeente is hem veel dank verschuldigd voor veel toegewijden arbeid. Hij blijft bij ons in goede en dankbare herinnering. Moge hij in vrede rusten. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1930. De heer Wilmer zou het op zeer hoogen prijs stellen, in dien de door wijlen den heer Spendel ter gelegenheid van deze begrooting ingediende voorstellen beschouwd konden worden als door spreker te zijn ingediend. De Voorzitter zegt, dat daartegen geenerlei bezwaar be staat, daar zij voldoende ondersteund waren. Spreker dringt er bij de Raadsleden op aan, waarschijnlijk geheel ten overvloede, om in deze omstandigheden en wegens het vergevorderd tijdstip zooveel mogelijk kortheid te willen betrachten, opdat de begrooting zoo mogelijk vandaag nog geheel afgehandeld kan worden. De heer Groeneveld vindt in het feit, dat hij op dezen middag de eerste spreker is, aanleiding ook namens zijn partij- genooten deelneming te betuigen aan de Roomsch-Katholieke Raadsfractie met het verlies van een harer ijverigste leden. Komende tot het antwoord, dat Burgemeester en Wet houders op zijn opmerkingen en vragen hebben gegeven, zegt spreker met genoegen te hebben vernomen, dat het College met het woord »lawine" niets kleineerends heeft bedoeld. Verder vernam hij eveneens met genoegen, dat het stichten van meer autobus-lijnen ter verbinding van ook andere stads wijken de aandacht van het College heeft. Hij hoopt, dat in 1930 een en ander zoover gevorderd zal zijn, dat er dan niet meer over gesproken behoeft te worden. De argumenten, door Burgemeester en Wethouders ter bestrijding van sprekers voorstel tot stichting van een centrale auto-garage aangevoerd, lijken spreker niet heel sterk. De Voorzitter zeide namens Burgemeester en Wethouders: er is van automobielen een groot aantal merken en daarvoor is geen deskundig personeel te krijgen. Dat lijkt spreker zonder ling, terwijl de eerste de beste autogarage-houder allerlei automobielen repareert en daarvoor het noodige personeel heeft. Spreker neemt wel aan, dat de Voorzitter dat meent, maar of het waar is, betwijfelt hij. De Voorzitter voegt spreker toe te hebben gezegd, dat het zeer moeilijk is daarvoor goed personeel te krijgen. Spreker gelooft zelfs niet, dat dat moeilijk is, want als een particuliere autogarage-houder morgen een monteur vraagt, heeft hij er overmorgen een en een goeden ook. De gemeente kan dat personeel ook wel krijgen. Spreker ziet in het stichten van een centrale autogarage voordeel voor de gemeente. De gemeente heeft een groot aantal auto's, welke elk hun eigen verzorging hebben en dat moet oneconomisch en kostbaar zijn. Het personeel van de brandweer, dat toch grootendeels niets anders dan wacht diensten heeft te verrichten, zou b.v. den tijd, welken het over heeft, heel nuttig kunnen gebruiken voor het repareeren en onderhouden van auto's. Spreker handhaaft dan ook zijn voorstel. De Voorzitter heeft van de particuliere verzoeken, welke nog in handen van Burgemeester en Wethouders zijn om praeadvies, een lijstje overgelegd, maar spreker vraagt, waarom dat lijstje niet in de Memorie van Antwoord is afgedrukt. Van wie de zaken komen, welke in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies worden gesteld, komt er voor spreker minder op aande inhoud van die zaken is voor hem belangrijker. De door particulieren bij het gemeentebestuur aanhangig gemaakte zaken zijn even gewichtig als die van de Raadsleden. In elk geval zal dat lijstje nu in het verslag worden opgenomen. In zake de rijwielpaden in de Koninginnelaan en de vroegere toezending van de Raadsagenda met de stukken heeft spreker bevredigende toezeggingen ontvangenhet doet hem vooral genoegen, dat de Raadsleden nu één week vóór de vergadering de stukken zullen ontvangen, hetgeen de waarneming van het Raads lidmaatschap veel gemakkelijker zal maken dan tot nu toe. Spreker behoeft ten aanzien van het openbaar onderwijs nog niet in een wanhoopsstemming te verkeeren, want uit het verslag over 1928 is hem gebleken, dat het aantal leerlingen zoowel bij het openbaar als het bijzonder onderwijs met ongeveer 200 is toegenomen; hopeloos is de toestand van het openbaar onderwijs dus niet; ook wanneer men als maatstaf neemt de verhouding tusschen links en rechts in den Raad, is de toestand voor het openbaar onderwijs niet ongunstig. In de practijk is voorts gebleken, dat er voor sprekers partij geen heel groot gevaar verbonden is aan het bijzonder onderwijs. Zoo leest spreker in de christelijke Nieuwe Leidsche Courant van 12 September 1925 het volgende: »Eenige jaren geleden is hier in Leiden bij een ingesteld onderzoek gebleken dat slechts een betrekkelijk klein percentage 'van de jongens, die de christelijke scholen bezoeken, zich later, als zij een vak gaan leeren, bij een christelijke organisatie aansluiten. De rest vindt een onderkomen in de z.g. neutrale of moderne organisaties, met het gevolg vaak, dat zij in de S.D.A.P. terechtkomen en met alles wat zij in hun jonge jaren geleerd hebben breken. Zij zinken weg en worden een wisse prooi van ongeloof en revolutie." Dit is wel een erkenning juist van rechtsche zijde, dat wat zij zich van de bijzondere school voorstelt in de practijk nog niet altijd uitkomt. De ervaring van spreker is, dat het boven staande volkomen juist is; immers, verschillende menschen uit de S.D.A.P. en zelfs uit de sociaal-democratische Raads fractie hebben hun opleiding gehad op een bijzondere school. Het doet spreker genoegen, dat de heer van Es een posi tieve verklaring heeft gegeven, dat hij het standpunt inneemt, dat de openbare school uitzondering en de bijzondere school regel moet zijn. Van die zeer duidelijke verklaring neemt spreker natuurlijk acte, vooral waar Dr. van Es aanvoerder van een der partijen is. Spreker handhaaft zijn in eerste instantie uitgesproken meening, dat er gevaar in schuilt voor de openbare school, dat aan het College, grootendeels be staande uit vertegenwoordigers der partijen van de rechter zijde, volgens de wet de zorg voor de openbare school is toe vertrouwd, terwijl die partijen op het standpunt staan, dat de openbai'e school uitzondering moet zijn. Spreker houdt dus staande, dat men bevreesd moet zijn voor apenliefde. De heer Meijnen, die daarop is ingegaan, zeide, dat die apen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 1