VRIJDAG 24 JANUARI 1930. 99 Dat de mentaliteit te Leiden zoo geheel verschilt van die in andere plaatsen, kan spreekster niet aannemen. Hier wordt de behoefte aan vrouwelijk politie-personeel niet gevoeld, maar in Amsterdam heeft men drie inspectrices en ook eenige vrouwelijke agenten: in Rotterdam, den Haag en Haarlem zijn de vrouwelijke ambtenaren zeer gewaardeerde krachten. In Hamburg heeft men een bureau voor kinderzaken, speciaal onder leiding van vrouwen. Als argument tegen het voorstel van spreekster werd verleden jaar door den Voorzitter aangevoerd, dat de vrouwelijke krachten in Engeland bij de politie niet voldeden, maar Donderdag 16 Januari vermeldde het »Leidsch Dagblad", dat in Engeland de eerste vrouwelijke Commissaris van Politie was aangesteld. Spreekster mag dat nu beschouwen als een argument vóór de vervulling van haar wensch. Aangezien spreekster het noodig oordeelt, dat een inspectrice of een vrouwelijke hulp bij de politie wordt aangesteld, zal zij een motie indienen, waarin de wenschelijkheid ervan wordt uitgesproken. De Voorzitter deelt mede, dat door mevrouw Braggaarde Does volgende motie is ingediend: »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat aan het politie-personeel een inspectrice of vrouwelijke hulp wordt toegevoegd". De Voorzitter wijst het verwijt van mevrouw Braggaar, als zou hij gebrek aan voortvarendheid op dit gebied hebben getoond, terug. Evenals ten vorigen jare staat hij ook thans op een afwijzend standpunt ten aanzien van de aanstelling van een inspectrice en hij heeft niet gezegd, dat hij tot die aanstelling zou overgaan. Hij geeft toe, dat bij de politie vrouwelijke krachten nuttig werk kunnen verrichten, maar de vraag is, of te Leiden aan zulk een vrouwelijke kracht behoefte bestaat. Allerlei zaken, door mevrouw Braggaar opgenoemd als geschikt om door een vrouw te worden behandeld, zijn nuttige sociale maatregelen, welke echter niet liggen op het gebied van de politie, wel op dat van de reclasseerings- en andere vereenigingen. Voorde kinderpolitie heeft men te Leiden voortreffelijke hulp onder de politie zeil en, als het een enkelen keer noodig is een onderzoek door een vrouw te doen plaats hebben, wat zelden voorkomt, dan tracht men iemand bevoegd te verklaren dat onderzoek te leiden. De Commissaris van Politie zou principieel geen bezwaar hebben een inspectrice te doen benoemen, maar hij acht dat overbodig en het werk, dat er voor een inspectrice zou zijn, is zoo gering, dat de aanstelling niet gerecht vaardigd zou zijn. Dit neemt echter niet weg, dat, als die werkzaamheden toenemen, de wenschelijkheid om aan het denkbeeld van mevrouw Braggaar gevolg te geven, zal worden overwogen. Spreker geeft den Raad in overweging de motie van mevfouw Braggaar te verwerpen. Mevrouw Braggaarde Does wijst er op, dat bij de behandeling van deze begrooting meermalen is gebleken, dat, als de Burgemeester ergens niet vóór is, hij zegt er geen behoefte aan te gevoelen. Spreekster noemt het eigenaardig, dat in andere gemeenten van dezelfde grootte als Leiden wei beweegredenen aanwezig worden geacht voor het aanstellen van vrouwelijk politie-personeel. In een persoonlijk gesprek met spreekster heeft de Burgemeester wel degelijk verklaard, dat hij er wel iets voor gevoelde en dat hij in overleg zou treden met een vrouwelijke hulp, die met dit werk belast zou kunnen worden. De Voorzitter antwoordt, dat in eerste instantie een poging, in die richting gedaan, is mislukt. Hij hoopt, dat een tweede poging zal slagen, maar daarbij gaat het niet om het aanstellen van een inspectrice, doch om een vrouwelijke persoon bevoegd te verklaren zoo noodig een onderzoek te leiden. Spreker zal trachten dat te bereiken; hij is er mede bezig. De heer Wilmer acht het wel gewenscht, dat hetgeen de Voorzitter nu mededeelt den Raadsleden in uitgebreiden vorm bereikt. Is het niet mogelijk, hierover praeadvies uit te brengen? Nadat spreker reeds jaren geleden hier voor aan stelling van een inspectrice had gepleit, heeft hij in vak litteratuur wel gelezen, dat de practijk verschillende bezwaren ten aanzien van dit instituut naar voren heeft gebracht, maar ook, dat in de grootere plaatsen voor een inspectrice voldoende werk is. Of dit ook zoo voor plaatsen van geringer omvang is, kan spreker niet beoordeelen. Voor spreker staat onom- stootelijk vast, dat in principe zaken betreffende vrouwen en kinderen beter door een vrouw kunnen behandeld worden dan door een man, bij overigens gelijke bekwaamheid van die twee personen. Spreker kan echter niet beoordeelen of in een stad als Leiden voldoende werk voor een inspectrice is. Spreker verzoekt praeadvies hierover uit te brengendan kan de Raad ampel de vóór- en nadeelen overwegen. De Voorzitter heeft de argumenten voor zijn standpunt reeds in de Memorie van Antwoord opgenoemd. Deze zaak is door den Commissaris met spieker grondig besproken. Slechts hoogst zelden, een enkele keer per jaar, is er be hoefte om een onderzoek door een vrouw te laten leiden en spreker acht het daarom niet gerechtvaardigd den Raad voor te stellen een inspectrice daarvoor te benoemen. Zoodra het wenschelijk wordt, is het iets anders, maar spreker meent, dat alles gedaan wordt op politioneel gebied wat noodig is en dat geen belang onbehartigd blijft; spreker zal er echter gaarne het oog op houden en het gaarne opnieuw in onder zoek nemen, wanneer mevrouw Braggaai—de Does meent, dat dit wenschelijk is, maar op het oogenblik is er niet de minste behoefte aan. Dit is het eenige antwoord, dat in dat praeadvies zou voorkomen. Veel, zeer nuttig sociaal werk zou door een vrouw gedaan kunnen worden, maar dat is geen politioneel werk. De heer Manders zegt, dat er toch nog andere gevallen zijn, waarin een vrouwelijke beambte goed werk kan doen. Zoo moeten Duitsche meisjes zich geregeld bij de politie melden en het is toch aangenamer, wanneer zij door een vrouw ontvangen worden. De Voorzitter zegt, dat, als een vrouw alleen door een vrouw ontvangen kan worden, dan de helft van het op de bureaux dienstdoende personeel uit vrouwen moet bestaan. Dat is toch een onmogelijke eisch en heelemaal niet noodig. Spreker ontraadt dus aanneming van de motie van mevrouw Braggaarde Does; hij acht, zooals nu gevraagd wordt, geen reden aanwezig om daarover praeadvies uit te brengen. Mevrouw Braggaar—de Does zegt, dat men in Leiden ook geen inrichting of gesticht heeft om kinderen tijdelijk onder te brengen, wanneer zij iets doen, waardoor zij met den rechter in aanraking komen. De Voorzitter zegt, dat men aan de politiebureaux toch geen inrichting voor kinderen kan verbinden. Mevrouw Braggaar—de Does meent, dat door de aan stelling van een inspectrice veel kwaads voorkomen kan worden, daar deze dikwijls onderzoekingen instelt naar de oorzaken van verwaarloozing van kinderen, maar nu zegt de Voorzitter, dat er geen behoefte aan wordt gevoeld. Indien het niet noodig is te trachten de kosten van opname van kinderen in gestichten te voorkomen, doordat iemand de kinderen tevoren van het kwaad terughoudt, leidt spreekster daaruit af, dat er geen kinderen zijn te Leiden, die zich niet gedragen zooals het behoort, De Voorzitter noemt het een vromen wensch, dat men door dusdanig toezicht van de politie een geval zal voorkomen, dat een kind opgebracht moet worden. Dan zou men de burgerij een geheel andere opvoeding moeten laten geven en door andere menschen dan door de politie. Nu vraagt mevrouw Braggaar de aanstelling van een inspectrice, maar daarvoor is er te weinig werk, dat speciaal door vrouwen moet worden gedaan. Wel is er gezorgd, dat vrouwen en kinderen niet op het politie-bureau behoeven te verblijven, maar naar een of andere inrichting kunnen worden gezonden. Mevrouw Braggaar—de Does stelt voor haar motie in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. Het voorstel van Mevrouw Braggaarde Does om haar motie in handen van Burgemeester en Wethouders om prae advies te stellen, wordt met 49 tegen 12 stemmen ver worpen. Tegen stemmen: de heeren van Es, Meijnen, Kuivenhoven, Eikerbout, Parmentier, van der Reijden, de Reede, Reime- ringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Bosman, van Rosmalen, Ber gers, Donders, Wilbrink, Huurman, Romijn en Zitman. Vóór stemmen: de heeren Manders, Koole, Verweij, Wilmer, Groeneveld, Mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Eek, Kooistra, Schüller, de Meij, van Stralen en van Tol. De motie van Mevrouw Braggaarde Does wordt vervol gens met 21 tegen 40 stemmen verworpen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 15