98 1 VRIJDAG 24 JANUARI 1930. van stemmen is verworpen. Het College laat de beslissing aan den Raad over. Er is over deze zaak eigenlijk niets meer te zeggen en daarom bepaalt spreker zich ter bekorting van de discussie tot de mededeeling, dat de meerderheid van het College niet van standpunt is veranderd. De heer Parmentier kan met het voorstel van den heer Groeneveld c.s. niet meegaan. Op dit oogenblik zijn van de 33 Raadsleden er 22 in het bezit van een telefoon, medege- rekend zij, die de telefoon wel niet aan huis hebben, maar haar toch den geheelen dag binnen hun onmiddellijk bereik hebben. Spreker vraagt zich af, of alles wat den Raadsleden iets kost door de gemeente moet worden vergoed. Uit die gedachte komt dit voorstel voort. Maar waarom wel een telefoon ver goed en niet b.v. postzegels, welke de Raadsleden noodig hebben, tijd enz.? Waar ruim 20 leden in het bezit van een telefoon zijn, is dit voor spreker een doorslaand argument tegen het voteeren van een bedrag van 2000.te meer waar dit voor 33 telefoonaansluitingen te gering zal blijken te zijn. Bovendien zal elke wisseling onder de Raadsleden, en die komen nog al eens voor, kosten met zich brengen. Men verlieze bovendien niet uit het oog, dat de Raadsleden de beschikking hebben over bodendiensten en dergelijke. De commissieleden kunnen altijd direct alle gegevens van het Stadhuis krijgen en hebben daarvoor geen telefoon noodig. Voor sommige leden, die in vele commissies zitten, kan het wel eens gemakkelijk zijn, maar spreker acht het in geen geval noodzakelijk en hij ziet dus geen reden om het door de gemeente te laten betalen. De heer Elkerbout heeft zich er voorheen altijd tegen verklaard om dergelijke dingen voor rekening van de gemeente te nemen, maar nu moet men voor elk gesprek 2-| cent be talen, hetgeen op den duur oploopt. Nu zegt de heer Par mentier, dat elk Raadslid de vrije beschikking heeft over boden, maar wanneer iedereen daarvan geregeld gebruik zou maken, zouden meerdere personen moeten worden aangesteld, hetgeen ook meer geld zou kosten, dan hetgeen nu wordt voorgesteld. In vele andere gemeenten hebben de Raadsleden een gratis telefoonaansluiting, alsook vrij vervoer op de tram, wanneer deze van de gemeente is. Een en ander noopt spreker af te wijken van het vroeger door hem ingenomen standpunt; hij acht aanneming van dit voorstel wel wenschelijk. De heer Wilmer zal op dezelfde gronden als vroeger zijn stem aan dit voorstel niet gevenhoewel het niet van ver- strekkenden aard is, is spreker er tegen, omdat hij het een ongewenscht precedent vindt, om verschillende onkosten van het Raadslidmaatschap door de gemeente te doen betalen, wanneer dit niet strikt noodzakelijk is. Nu gaat het over de telefoon en een volgenden keer over vrij tramvervoer, wat reeds in sommige gemeenten is ingevoerd. De heer Wilbrink staat gematigd onverschillig tegenover dit voorstel; reeds in de sectie heeft spreker betoogd, dat er alleszins redenen zijn om den Raadsleden een telefoonaan sluiting te geven. Men moet tegenwoordig over veel zaken contact zoeken met zijn mede-Raadsleden; spreker meent, in tegenstelling met den heer Parmentier, dat de omstandig heden veranderd zijn. Het is dikwijls moeilijk van een anders telefoon gebruik te maken daar een telefoonaansluiting voor de Raadsleden dikwijls uit practisch oogpunt gewenscht is, zal spreker ditmaal zijn stem aan dit voorstel geven. De heer Groeneveld is het absoluut niet met den heer Parmentier eens, dat de Raadsleden de vrije beschikking hebben over de gemeenteboden. Wanneer men op het Stad huis vraagt om iets door den bode te laten brengen, gebeurt het wel, maar de Raadsleden, die geen telefoon hebben, moeten dan toch eerst naar het Stadhuis gaaD om het te vragen. Zijn ze eenmaal daar, dan kunnen ze het gevraagde wel zelf meenemen en hebben ze dus geen bode noodig. Het Raadslidmaatschap brengt echter ook buiten het Stad huis veel beslommeringen mee. Men wordt door veel personen lastig gevallen en dan heeft men een telefoon noodig om aan personen en instellingen iets te vragen, buiten het Stadhuis om. Daarvoor zijn de gemeenteboden niet beschikbaar. Verder heeft men het verkeer tusschen de Raadsleden onderling. Dat is voorde Raadsleden, die voor hun particuliere zaken toch een telefoon noodig hebben, wat gemakkelijker; zij betalen alleen wat meer gesprekken, maar er zijn Raads leden, die niet voor hun particuliere aangelegenheden een telefoon noodig hebben, en van hen kan men niet eischen, dat zij er een zullen aanschaffen, alleen voor gemeentezaken. Spreker ziet er een gemeentebelang in, dat voor Raadsleden het werk wordt vergemakkelijkt en tijd wordt uitgespaard, en hij acht het onbillijk, waar de Wethouders en meerdere ambtenaren op kosten van de gemeente een telefoon hebben, dit verkeers middel aan de Raadsleden te onthouden. De heer Manders is het niet eens met den heer Parmentier, waar deze van meening is, dat, wanneer de Raadsleden iets in het belang van de gemeente uitgeven, dit niet door de gemeente behoeft te worden vergoed. Betaalt de gemeente dit niet terug, dan zal men voor het geval komen te staan, dat een Raadslid, dat een onderzoek moet instellen, dit nalaat, omdat hij het geld, dat daarvoor noodig zou zijn, op dat oogenblik beter kan gebruiken. Ook dit is een van de redenen waarom spreker vóór het voorstel van den heer Groene veld c.s. is. De heer de Reede zegt het voorstel mede te hebben onder teekend, omdat hij uit ondervinding weet hoe bezwaarlijk het is, als een Raadslid niet in zijn vrijen tijd te bereiken is. Hij zelf heeft het geluk een telefoon te hebben, maar het is be zwaarlijk om overdag lastig te worden gevallen, omdat men gaarne zijn dagelijksch werk verricht zonder gestoord te worden. Daarom acht hij het van belang, dat een Raadslid kan zeggen, dat hij overdag niet te spreken is, maar in zijn vrijen tijd per telefoon bereikbaar is. De heer Parmentier wijst er nog op, dat de telefoon in het Raadhuis voor elk Raadslid disponibel is. Z. i. is voor het grootste deel van de Raadsleden de telefoon met het oog op het gemeentebelang overbodig. Maar bovendien, als de Raads leden wat voortgaan met praten, verdienen zij in één Raads zitting de telefoon. Het voorstel van de heeren Groeneveld, de Reede, Manders en Eikerbout wordt aangenomen met 15 tegen 13 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Manders, Meijnen, Eikerbout, de Reede, Splinter, Tepe, Verweij, Wilbrink, Groeneveld, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Eek, Kooistra, Schriller, de Meij en van Stralen. Tegen stemmen: de heeren van Es, Kuivenhoven, Parmentier, van der Reijden, Reimeringer, Goslinga, van Rosmalen, Bergers, Donders, "Wilmer, Romijn, Zitman en van Tol. Het aldus met f 2000.verhoogde volgnr, 184 wordt ver volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. "Volgnr. 185 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Na volgnr. 185 wordt ingevoegd een nieuw volgnr. 185c, luidende: nBijdrage in de hosten van een door de leden aan de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten ter gelegenheid van de stichting van een eigen gebouw aan te bieden aankleeding van de bestuurskamerop welk volgnr. 175. wordt uitgetrokken in verband met het Raadsbesluit van 20 Januari 1930. Het nieuw ingevoegde volgnr. 185c en de volgnrs. 186 tot en met 222 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 223, luidende: Jaarwedde van den Commissaris van Politie. t f 56*25. Mevrouw Braggaar—de Does zegt, dat haar vraag om een vrouwelijke hulp aan de politie toe te voegen op dezelfde wijze is beantwoord als verleden jaar, waaruit blijkt, dat niet veel voortvarendheid aan den dag wordt gelegdspreekster kan niet aannemen, dat voor een inspectrice geen voldoende bezigheid zou zijn. Een vrouw zal eerder het vertrouwen winnen dan een man. Overtredingen en strafbare feiten, door vrouwen en meisjes bedreven, kunnen beter door een vrouwelijke-, dan door een mannelijke hulp worden onderzocht; zij kan voor de toekomst zeer heilzaam werken door op te sporen, hoe zij tot de misdaad gekomen zijn. terwijl zij in het belang van het ver waarloosde kind goed werk kan verrichten bij het opsporen van de oorzaken der verwaarloozing, daar zij zich een beter oordeel kan vormen van de huiselijke omgeving van het kind, door zich in verbinding te stellen met de gezinsleden. Aanstelling van een inspectiice zal in een behoefte voorzien. De aanstelling van zoodanige beambte zal wel gepaard gaan met moeite en kosten, doch door tijdig ingrijpen zal dikwijls kunnen voorkomen worden, dat kinderen naar een gesticht zullen moeten gezonden worden, wat toch ook bedui dende kosten met zich brengt en hen buiten de maatschappij plaatst, hetgeen ongewenscht is. Het daaraan bestede geld zal dus met interest terugbetaald worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 14