62 WOENSDAG 22 JANUARI 1930. De heer van Stralen heeft betoogd: Burgemeester en Wet houders zeggen wel, dat bij de werkloozenzorg geen verslechte ringen hebben plaats gehad, maar spreker herinnert zich, dat er dingen zijn geweest, waartegen de vakorganisaties zijn opge komen. Dat is speciaal geweest de wijziging van 1928, toen op voorstel van Burgemeester en Wethouders is besloten degenen, die nog niet kastrekkend waren, uit de steunregeling te werken, tegen welk voorstel de heer Baart zich sterk heeft verzet. Spreker heeft daarbij aangetoond, dat het was in het belang van de vakorganisaties en een goede werking van de werkloosheidsverzekering, orndat wanneer men ook steun uitkeerde aan degenen, die niet trekkende waren, een toeloop van beroepswerkloozen naar de kassen zou ontstaan, waarmede de organisaties niet gebaat waren en hetgeen de betere vak lieden zou tegenhouden zich te organiseeren. Het Haagsche Volk heeft gezegd, dat door deze harde, maar welverdiende les talloozen van die menschen tot de vakorganisaties waren gekomen, zoodat de vakorganisaties, aangesloten bij den Leidschen Bestuurdersbond, een aanzienlijken groei konden constateeren. De heer van Stralen. Dan begrijpt u het verkeerd. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen nu een toeslag op de kasuitkeeringen wil geven. De heer Eikerbout heeft reeds uiteengezet, dat die uitkeeringen uiteen loopen. Er zijn er van 12.90, maar ook van 18.— enz.; die uit keeringen loopen zeer uiteen. Voor de landarbeiders is de uitkee- ring inderdaad gering, 1.70 per dag, voor de bouwvakarbeiders 2.15, voor schilders 2.30, voor stucadoors 2.75, fabrieks arbeiders gemiddeld 2.50, textielarbeiders 2.60, metaal bewerkers f 2.60 gemiddeld enz. Nu is het geven van een toeslag eigenlijk in strijd met een goede werkloozenzorg, die, daarover zijn alle partijen het eens, het beste gediend wordt door een goede werkloosheids verzekering; men dringt er van alle zijden op aan, om die wettelijk te regelen. Dit is volkomen juist. De toestand is zoo, dat de Staat en de gemeente geen toeslag geven op de uitkeering, maar op de contributie. De steun, die uitgekeerd wordt aan uitgetrokken werkloozen, die dan nog geen werk hebben, bevat een liquidatief element; hoe meer de kasuit keeringen zich uitbreiden, hoe meer de steun zal inkrimpen, zoodat tenslotte de werkloosheidsverzekering geheel self-suppor ting is en kan voorzien in de werkloosheidszorg. Aan dit ideaal is men nog lang niet toe, maar het gaat toch dien kant uit. Nu zegt de heer van Stralen: zoodra die man werkloos is en bij zijn kas komt, moet men zien, wat hij noodig heeft en hem, behalve zijn kasuitkeering, ook nog steun geven. Vóórdat hij uitgetrokken is, moet hij dus reeds steun hebben. Dit is in den grond een aantasting van het principe der werkloosheidsverzekering en dit zal er toe leiden, dat dan ook degenen, die minder noodig hebben dan de kas uitkeering, dat meerdere zullen moeten afstaan. Door dit voorstel wordt de werkloosheidsverzekering gesaboteerd, door broken en in principe ondergraven; al is het de bedoeling slechts om enkele menschen wat geld uit de gemeentekas te geven, dit neemt niet weg, dat het voorstel op zich zelf buitengewoon onsociaal is. Nu vraagt de heer van Stralen, waarom spreker het verleden jaar dan toch wel gedaan heeft, maar tijdens de hevige koudeperiode heeft de Minister van Arbeid goedgekeurd, dat de kassen langer uitkeerden dan ge durende den wettelijken tijd; voor de Leidsche werkloozen was dit niet noodig, want voorzoover die uitgetrokken waren, hadden zij steunuitkeering, maar in honderden gemeenten werd na afloop van de kasuitkeering geen steun gegeven; daar waren de werkloozen dus met de verlenging van dien termijn zeer gebaat. In Leiden en in andere plaatsen met een steunregeling werden de werkloozen van dien maat regel evenwel de dupe, doordat zij van den steun weer naar de kassen teruggingen; toen hebben Burgemeester en Wet houders den maatregel getroffen om een toeslag op de kas uitkeering te geven voor die werkloozen, even groot als het verschil tusschen kas- en steunuitkeering. Deze maatregel heeft 3 weken geduurd. Wat men in buitengewone omstandig heden eens doet, is toch geen maatstaf voor een definitieve oplossing van een dergelijk vraagstuk; dat mag de heer van Stralen spreker niet voor de voeten werpen. In oorlogs tijd zijn ook allerlei dingen gedaan, waar men in principe tegen was; dat was een gouden tijd voor den heer van Eek, met de brood- en vleeschdistributie en eenheidsworst; velen hebben toen inbreuken op de persoonlijke vrijheid geduld wegens den oorlogstoestand. Wat men in een noodtoestand dost, kan geen criterium zijn voor een blijvenden toestand. Wat is ertegen om, indien de kasuitkeeringen te gering zijn, die uitkeeringen te ver- hoogen? Het gaat in dit geval in hoofdzaak om de bouwvak arbeiders. Voor den anderhalven landarbeider, die nog in Leiden is, kan geen regeling veranderd worden. De land arbeiders,. die in Leiden wonen, zijn voor het grootste deel arbeiders uit de bollenstreek, die het prefereeren hier te wonen. De bouwvakarbeiders hebben in hun werkloozenkas nog een saldo van 4-71.144.43, d. i. ongeveer evenveel als de reserve van de gemeente Leiden. Zij hebben bovendien nog een bondsvermogen van 1.173.535. De heer Elkerbout: Dat heeft er niets mee te maken. De heer Goslinga zegt, dat het er zooveel mee te maken heeft, dat men bij de vaststelling van de contributie een scheiding kan maken tusschen de bondscontributie en de kascontributie; de bondscontributie bedraagt 88 cent en de kascontributie 46 cent per week. Wanneer men de verhouding wijzigt, waardoor de bondscontributie iets minder en de kas contributie iets meer wordt, heeft men meer beschikbaar voor de werkloosheidsverzekering. De Metaalbewerkersbond, waarvan de totale contributie per lid en per week 81 cent bedroeg, waarvan 25 cent voor de kas en 56 cent voor den bond, heeft de kascontributie ver laagd tot 20 cent. In plaats van een verlaging der totale contributie tot 76 cent, is gekomen een verhooging van de bondscontributie tot 61 cent. De heer Elkerbout. Dat is nogal logisch! Er zijn ook andere zaken, die gedaan moeten worden. De heer Goslinga wijst er op, dat de heer van Stralen wenscht, dat de gemeente behalve de 25% contributie, die zij geeft door middel van den gewonen werkloozensteun, ook nog een toeslag op de uitkeeringen van de werkloozenkassen verleent, waardoor zij, die in het geheel geen behoefte heb ben de kas op te voeren, een uitkeering krijgen, die direct ten goede komt aan de vakbeweging. De heer Wilbrink zegt, dat men dan steunt de kapitalistische neigingen, die in de vakbeweging zitten en die er uit moeten. De heer Goslinga vindt de uitkeering van de bouwvak arbeiders 12,90) ook te gering, maar het geld voor een eventueele verhooging der uitkeering is aanwezig. De heer van Stralen heeft verder eenige opmerkingen ge maakt over de wachttijdregeling van de werkloozen, waarbij hij o. a. zei, dat zij was ingevoerd zonder dat de organisaties er in waren gekend. Dit laatste moet spreker betwisten. Bij de wijziging van het reglement in 1928 zijn de organisaties wel degelijk gekend, maar Burgemeester en Wethouders hebben de wijziging in dien winter niet toegepast, omdat men er niet op voorbereid was. In den winter van 1929/1930 is het wel gebeurd. Het komt hierop neer, dat zij, die in de afgeloopen periode van 26 weken ruime verdiensten heb ben gehad, niet voor steun in aanmerking komen, alvorens een zekeren wachttijd te hebben doorgemaakt. De Leidsche Bestuurdersbond heeft tot sprekers genoegen in een adres aan Burgemeester en Wethouders de rechtmatigheid van dien wachttijd volkomen toegegeven. De heer van Stralen schreef in een propagandablad, dat dan voor de partijgenooten was: »De moderne arbeidersbeweging in onze gemeente heeft onmiddellijk de bezwaren en gevaren voortspruitende uit deze onbillijke maatregel, ingezien en er bij het gemeentebestuur krachtig op aangedrongen de ingevoerde wachttijdregeling geheel te doen vervallen of belangrijk te verbeteren." Dit klopt evenwel niet met den tot het College gerichten brief, waarin gezegd wordt Hoewel wij er geen bezwaar tegen hebben dat de bestaande wachttijdregeling in principe blijft bestaan, meenen wij toch dat enkele wijzigingen en aanvullingen dringend gewenscht zijn." Dit is heel wat anders dan dat men heeft aangedrongen op het vervallen van de wachttijdregeling, zooals men aan de Genossen mededeelt. Nu zegt de heer van Stralen, dat dat er heelemaal niet mee bedoeld is, maar dan kan hij dat in zijn repliek zeggen. Er is dus een groot verschil tusschen hetgeen de heer van Stralen voor de partijgenooten in het publiek zegt en de voor het Stadhuis bestemde officiëele stukken, die entre nous door hem onderteekend worden. Is het dan niet billijk, dat degenen, die den laatsten tijd veel verdiend hebben, b.v. goedbetaalde bouwvakarbeiders en arbeiders met aanzienlijke gezinsinkomsten, niet onmiddellijk, door in den steun te komen, een beroep doen op de gemeen schap; moeten daaraan menschen meebetalen, die in een jaar minder verdienen dan zij in een half jaar? Dat is een gewetens zaak voor spreker, dat mag niet; in die kringen mag ook wel van eenige spaarzaamheid sprake zijn, vooral bij de arbeiders, die geregeld werkloos worden. Die wachttijdregeling is bij het College nog in overweging, maar de bedoeling is toch om die gematigd toe te passen, maar toch zoo, dat er nog wat van over blijft. De Leidsche Bestuurdersbond was er in principe voor, maar stelde het College een zoodanige regeling voor, dat er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 16