DINSDAG 21 JANUARI 1930. 37 Voortzetting Tan de geschorste openbare Tergade ring van 20 Januari 1930 op Dinadag 31 Januari 1930, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DESANDE BAKHUYZEN. Afwezig zijn de heeren Vallentgoed, Romijn, Huurman, van Es en van Rosmalen. De Voorzitter legt alsnog over een adhaesie-betuiging van den Bond van Leidsche Zangvereenigingen aan het voorstel- Spendel, om ƒ1000.beschikbaar te stellen ten behoeve van de volkskunst en ter bevordering van het geven van volks uitvoeringen. Zal worden behandeld tegelijk met het voorstel. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1930. De heer Schüller wenscht in de eerste plaats een op merking te maken naar aanleiding van het antwoord van Burgemeester en Wethouders in zake het reorganisatie-rapport. Hij zal in verband met de gehouden Commissie-vergadering over de reorganisatie bij de afdeeling Plantsoenen niets zeggen. Het ingrijpen der Commissie zal er wel toe leiden, dat de reorganisatie betreffende dit onderdeel spoedig is te verwachten. Echter is deze reorganisatie niet alleen voor den Plantsoendienst bedoeld, maar voor de afdeeling Ge meentewerken in haar geheel. Het reorganisatie-besluit dateert al van 1926 en het is heel begrijpelijk, dat ook de werk lieden met belangstelling naar het reorganisatie-rapport uit zien, vooral de losse arbeiders, die de gemeente al jaren in haar dienst heeft. Met zekere verbazing heeft spreker er kennis van genomen, dat 339 personen in lossen dienst der gemeente zijn, van wie 54 bij Gemeentewerken. Op een enkele uitzondering na worden daar werkzaamheden verricht, die dagelijks terugkeeren, zoowel voor opzichthoudend personeel als voor de werklieden. Spreker wil zich slechts bepalen bij de rioolruimerij als voorbeeld. Van de 17 werk lieden, die daar werkzaam zijn, zijn er niet minder dan 6 in lossen dienst, terwijl aan de hand van de wekelijksche werkstaten is komen vast te staan, dat deze menschen niet gemist kunnen worden. Waarom krijgen zij dan geen vaste aanstelling? Jarenlang staan zij op het minimum-loon van de eerste groep n.l. 27.terwijl zij zelfs geen periodieke verhoogingen krijgen. Wat de loonen betreft, staat Leiden onder de gemeenten boven de 20.000 inwoners op de 39ste plaats; onder de eerste klasse gemeenten staat Leiden wat betreft de loonen van de ongeschoolde arbeiders op de 23ste en wat betreft die van de vaklieden op de 28ste plaats; volgens een opgaaf van 130 gemeenten staat Leiden wat betreft de ongeschoolde arbeiders op de 53ste en wat betreft de geschoolde op de 62ste plaats. Daarbij komt, dat men jarenlang werklieden in lossen dienst houdt op het laagste loon, zonder toekenning van periodieke verhoogingen; het gemeentebestuur van Leiden kan dan ook niet bepaald doorgaan voor een model-werkgever. Hoewel volgens het College de Directeur toegezegd heelt, dat de voorstellen betreffende de reorganisatie spoedig te verwachten zijn, is spreker gebleken, dat met deze voorstellen nog niet eens een begin is gemaakt. In het begin van 1929 is medegedeeld, dat de Adjunct- Directeur er mee bezig was; later is toegezegd, dat het in October klaar zou zijn; half December, toen er weer naar gevraagd werd, is toegezegd, dat de voorstellen in het volgend voorjaar zouden komen; thans, half Januari, blijkt, dat de Directeur niet eens weet waarover hij een reorganisatierapport moet indienen. Spreker verzoekt thans een positief antwoord op zijn vraag, wanneer de Directeur het geheele reorganisatie rapport zal indienen; een spoedige totstandkoming van deze reorganisatie is zoowel van belang voor het personeel als voor de gemeente. Spreker heeft den Plantsoendienst hierbuiten gelaten, omdat hij weet, dat door het ingrijpen van de Commissie van Fabricage hieraan ernstig gewerkt zal worden. Dit beteekent niet, dat spreker geen opmerkingen over dezen dienst heeft, maar hij wil zijn toezegging in de Commissie, dat hij in het openbaar hier niet op de détails zal ingaan, gestand doen; te zijner tijd zal spreker over dezen dienst wel zijn meening kunnen zeggen. Spreker wil dit uitdrukkelijk verklaren, omdat hij zoowel in de commissie als in de bladen critiek over dezen dienst heefc doen hooren en het misschien vreemd zou aandoen, dat hij die bij de behandeling van de begrooting achterwege zou laten. Na sprekers uitvoerige beschouwingen over het erlpachts- stelsel bij de begrooting voor 1929 zal hij nu zeer kort zijn; alleen wil hij vragen, wat het College er nu eigenlijk onder verstaat, dat het elk afzonderlijk geval zal nagaan. Indien de gemeente niet bekend maakt, dat zij ook gronden in erfpacht wil uitgeven, evenals zij bekend maakt, dat er gronden te koop zijn, zal nooit en te nimmer een geval zijn na te gaan, want dan weten de ingezetenen niet, dat zij grond van de gemeente in erfpacht kunnen krijgen. Laat de gemeente dan ook op aanplakborden of in de bladen bekend maken, dat zij gronden in erfpacht wil uit geven. Uit het feit, dat Burgemeester en Wethouders dit nog niet hebben gedaan, blijkt, dat zij het erfpachtsstelsel niet willen. Verleden jaar deelde de Wethouder mede, dat men grond moest hebben om in erfpacht uit te geven en dat slechts 140 H. A. grond beschikbaar was. Er is wel iets afgegaan, maar de grondvoorraad is ook weer aangevuld, zoodat hij ongeveer gelijk is gebleven. Spreker heeft hier en daar eens geïnformeerd en toen is hem gebleken, dat te Gouda, waar de gemeente over niet meer grond beschikt dan Leiden, naast den grondverkoop het erfpachtsstelsel is ingevoerd, zij het dan ook als een begin op bescheiden schaal. Er is 3500 M2. uitgegeven. Over sprekers opmerking betreffende het uitvoeren van meerdere werkzaamheden in eigen beheer loopt het College in de memorie van antwoord nogal vlug heen; spreker zal daaraan dan ook uitvoerige beschouwingen wijden. Wil men deze zaak objectief beschouwen, dan mag men niet in het geding brengen het belang van één groep, n.l. van het Overheidspersoneel, evenmin echter dat van de particuliere aannemers, die bij aanbesteding belang hebben. Groepsbelangen, van welke zijde ook, moeten absoluut zijn uitgesloten; alleen het publiek belang behoort den doorslag te gevenhet algemeen belang kan en mag nimmer aan een groepsbelang ten offer worden gebracht. Door den Nederlandschen Aannemersbond, een groep van bij uitstek belanghebbenden bij het uitvoeren van werken door openbare aanbesteding, is reeds jaren geleden de meening gepropageerd, dat de uitvoering van werken in. eigen beheer in strijd zou zijn met de Gemeentewet; door verschillende geschriften is aangetoond, dat dit onjuist is en met dit onhoudbaar gebleken argument wordt dan ook door de tegen standers van eigen beheer geen rekening meer gehouden. De bewering, dat bij de uitvoering in eigen beheer door de Overheid, een belangrijk element, n.l. de vrije concurrentie ontbreekt, bevat oppervlakkig gezien een kern van waarheid. Het is echter zeer de vraag, of de belangen der Overheid wel met een scherpen concurrentiestrijd zijn gedienddie heeft er juist in niet onbeduidende mate toe geleid, dat bij aan besteding dikwijls op ontstellende wijze geknoeid wordt en dat vaak niet zonder succes wordt getracht de winstmarge door het leveren van materialen van minderwaardige qualiteit op te voeren. Bovendien leiden lage inschrijvingen niet zelden tot groote schade, niet alleen voor de leveranciers, maar zeker niet in de laatste plaats voor den aanbesteden Zoo is in de zitting van den Raad van Rotterdam van 22 November 1926 medegedeeld, dat herhaaldelijk verzoeken tot schadeloosstelling zijn ingekomen, omdat aannemers met het geld, waarvoor zij ingeschreven hadden, het werk niet konden voleindigen, welke verzoeken moesten worden afgewezen, omdat de door den aannemer bedongen som aan hem was uitgekeerd. Welke pogingen dan door den aannemer in het werk worden gesteld om zijn strop zoo klein mogelijk te doen zijn, laat zich licht begrijpen. De Friesche Bond van schilderspatroons zegt in een brochure over den nadeeligen invloed van de concurrentie op de uit te voeren werkzaamheden »Concurrentie is uitstekend, maar in het schildersvak brengt de concurrentie in prijs mede, dat de liefde voor het vak verdwijnt. Immers in concurrentie staat de verantwoordelijke werkman naast den knoeier, in wiens schild enkel staat: zoo gauw mogelijk hier vandaan. Concurrentie in prijs dient vervangen te worden door die in kwaliteit en uitvoering". Verder wordt op blz. 7 van de hier boven genoemde brochure toegegeven, dat door de concurreutie zelfs de meest serieuse vakman wel haast gedwongen wordt minderwaardig werk te leveren. Men leest daar: »!)e taak van den opzichter is een zeer moeilijke. Hij kan tijdens het verwerken der materialen absoluut niet constateeren, of deze van goede kwaliteit zijn en of de juiste samenstelling is toegepast. Doordat het schildersvak kleinbedrijf is en er meestal niet geregeld door gewerkt kan worden, is het bijna onmogelijk om tijdens den geheelen duur van het werk dagelijks een opzichter aanwezig te doen zijn, die voldoende practiscbe ervaring heeft van het schildersvak.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 1