40
DINSDAG 21 JANUARI 1930.
hij opgediept uit het betoog, door den heer van Eek in de
Gascommissie gehouden. Nu het voorstel echter toch is
ingediend, moet hij mededeelen, dat zijn fractie zich er met
het oog op de financiëele gevolgen niet mede kan vereenigen.
Verleden jaar is aangenomen een verlaging van den gasprijs
voor de kleinere verbruikers, vooral in verband met de groote
gezinnen, en zelfs die kleine verlaging heeft een enormen
achteruitgang voor de inkomsten van de afdeeling gas der
Lichtfabrieken beteekend. Er wordt beweerd, dat een gas-
prijsverlaging een grooter verbruik ten gevolge heeft. Uit de
cijfers blijkt, dat dit argument niet steekhoudend is. Volgens
den Novemberstaat was het gasgebruik in'192915 848.800 M3.,
dus 721.590 M3., meer dan in 1928. Verleden jaar was het
winstsaldo op '1 November 274.235.—, dit jaar echter
ƒ209.930.dus 64.305.— minder. Het argument van den
heer van Eek, dat bij verlaging van den gasprijs het gebruik
zal toenemen, gaat dus niet op. Men moet niet vergeten,
dat de productieprijs wordt belast met ongeveer 30 wegens
sociale lasten; dat is geen kleinigheid. Men zegt in den
Raad wel eens, dat de gemeentewerklieden over het algemeen
zulke lage salarissen krijgen, maar men vergeet in den regel
er bij te zeggen, dat men de sociale lasten, die toch van
groote beteekenis zijn en uitgesteld loon vormen, daarbij
moet voegen.
Wat betreft de Stedelijke Werkinrichting, het voorstel van
den heer van Stralen schijnt wel een gelijke tendenz te
hebben als dat van spreker, maar spreker acht den weg,
waarlangs de heer van Stralen blijkens zijn toelichting tot
reorganisatie wil komen, toch niet juist. De wijze, waarop
de werkinrichting wordt beheerd, althans waarop de arbeid
wordt verdeeld, lijkt spreker niet juist. In die inrichting
komen slechts enkele, ongeveer 30 menschen en de gemeente
legt er een aanmerkelijk bedrag op toe; spreker meent, dat
dit geld op een betere en voor die menschen productiever
wijze kan worden besteed, vooral omdat men in Leiden in
Maatschappelijk Hulpbetoon een instelling heeft, die toch
voor deze menschen zou kunnen zorgen. Sprekers voorstel
tot reorganisatie of opheffing van de Stedelijke Werkinrichting
mag op dit oogenblik misschien hard klinken, maar hij wil
alleen Burgemeester en Wethouders de gelegenheid geven
over deze zaak een speciale studie te maken, om er advies
over te vragen van het bestuur der Stedelijke Werkinrichting.
Gaat dat advies in de richting van een gezonde reorganisatie
en kan het groote gebouw meer productief worden gemaakt,
zoodat ook anderen ervan zullen kunnen profiteeren, dan zal
een plan tot reorganisatie misschien ook bij spreker steun
kunnen vinden, maar voldoet zulk een plan niet aan de
eischen, welke spreker en de zijnen meenen er aan te moeten
stellen, dan behoudt hij zich voor, te komen met een plan
tot opheffing van deze instelling. De gebouwen kunnen zeer
gemakkelijk op andere wijze productief worden gemaakt en
het geld, dat jaarlijks ten koste wordt gelegd aan deze
inrichting, zou naar sprekers meening zeker op andere en
betere wijze kunnen worden besteed.
Komende tot het voorstel om de Commissie voor het Be-
waarschoolonderwijs zoodanig uit te breiden, dat daarin vol
doende plaats is voor de vertegenwoordigers van het bijzonder
onderwijs, wijst spreker er op, dat artikel 11 van de veror
dening, regelende de subsidieering van het bijzonder onderwijs,
bepaalt, dat de bijzondere bewaarschool moet worden openge
steld voor de Commissie voor het gemeentelijk Bewaarschoolon-
derwijs. In de practijk komt daarvan blijkbaar niets terecht, in
de verordening op de bewaarscholen der gemeente Leiden, welke
15 November 1869 is vastgesteld, komt niets voor omtrent
het bijzonder onderwijs. Dit was er toen nog niet en later
heeft men blijkbaar gedacht: laat het bijzonder onderwijs
zich maar ontwikkelen, het staat onder goede contröle en
onder goede leiding, wij zullen er niet jaarlijks bezoeken
gaan brengen. Maar nu er sprake is van gelijkstelling van
het bijzonder onderwijs met het openbare, acht spreker aan
neming van zijn voorstel gewenscht, opdat de uitbreiding
zoodanig zal kunnen zijn, dat den ouders van de kinderen,
welke op die bijzondere scholen gaan, medezeggenschap wordt
verleend.
Spreker denkt zich de reorganisatie van de commissie in
den geest van de Plaatselijke Schoolcommissie, waarin ver
schillende categorieën van personen zitting hebben. In dien
geest is er wel een oplossing te vinden. Op dit oogenblik telt
de Commissie 3 leden er is een vacature tengevolge van
het overlijden van den heer van Wamelen en geen dier
personen heeft kinderen op de bewaarscholen.
Spreker hoopt, dat de Raad zijn voorstel zal aannemen,
opdat de bijzondere schoolbesturen in de commissie, welke
eenzijdig is samengesteld, een plaats zullen kunnen bemachtigen.
Wat betreft het voorstel van de heeren Huurman, de
Reede en spreker tot verlaging van den belastingfactor van
0.9 tot 0 7, meent spreker, dat daaromtrent niet mag worden
geschipperd. Men moet den oprechten en waren weg bewan
delen, door dat, wat door het huidige geslacht is opgebracht,
ook te verdeelen onder degenen, die aan de tot standkoming
van den grooten «suikerpot" hebben medegewerkt, door een
gedeelte daarvan te bestemmen voor belastingverlaging. Spreker-
wil geen sterke uitdrukking gebruiken door te zeggen, dat
dit het recht is van het huidige geslacht, maar ten slotte is
het tegenwoordige geslacht in de eerste plaats geroepen om
te profiteeren van de stijging van de inkomsten over de ver
schillende dienstjaren, die de vorming van zoo'n groote reserve
mogelijk gemaakt hebben, ook om van Leiden een betere
woonstad te maken, zooals de heer Bosman wenscht. Ook
spreker acht dit een reden om de belasting zoodanig te
verlagen, dat Leiden voortaan in de statistiek niet meer op
de onaangename plaats zal staan, waarop het altijd gestaan
heeft; totnutoe is dat altijd een schrikbeeld geweest. De
Raadsleden, die het gaarne anders wilden, wisten, dat er
weinig aan te doen was, maar door de belasting belangrijk te
verlagen, nu de gelegenheid er is, kan men Leiden als woon
stad meer aantrekkelijk maken. Men behoeft dan niet meer
bevreesd te zijn om in Leiden te gaan wonen. Spreker brengt
in dit verband den Voorzitter hulde en dank, dat hij zich
dikwijls in het belang van de gemeente uitput om de hier
benoemde professoren binnen Leiden's muren te halen; dit
is wel een bewijs, dat de Voorzitter gevoelt, dat het nood
zakelijk is kapitaalkrachtige menschen hier te krijgen. Deze
belastingverlaging zal veel meer inslaan dan een verlaging
van de lichtprijzen; wanneer men ergens gaat wonen, vraagt
men niet in de eerste plaats naar de prijzen van licht en
water, maar naar de belastingen. Spreker doet een beroep
op alle Raadsleden om Leiden als woonstad aantrekkelijk te
maken,door vóór het voorstel tot belastingverlaging te stemmen.
Waar op het oogenblik de bevolking niet toeneemt, maar
eerder de neiging heeft om beneden de 70.000 te vallen, moet
men daartegen toch waken; de belastingverlaging is een
middel om het aantal inwoners van Leiden aanmerkelijk te
verhoogen.
De belasting af te schallen is niet mogelijk. De heer van
Eek wil er nog een schepje op doen en de belasting Ver
hoogen, maar spreker is daartegen, omdat dit op het oogen
blik niet terzake dienende is.
Van verschillende kanten is aangedrongen op werkverrui
ming en op het scheppen van gelegenheid om door eigen
arbeid een menschwaardig bestaan te verdienen.
Ook in de kringen van spreker en de zijnen is die gedachte
levendig en wil men alle pogingen om daarin verbetering te
brengen steunen, wanneer daarmede in de allereerste plaats
het openbaar belang wordt gediend en daarbij de rechtvaar
digheid niet te veel uit het oog wordt verloren. Men moet
niet te veel naar één kant kijken en niet uitsluitend zijn
krachten aanwenden om de positie van de werknemers te
verbeteren. Men dient ook rekening te houden met de andere
groepen der bevolking en men mag niet afgeven op de groep
middenstanders, die men om onjuiste redenen wil dood
drukken.
Spreker wil nog eens protesteeren tegen de verdachtma
kingen, welke vanmiddag zijn geuit tegen de middenstan
ders. De heeren, die de middenstanders willen drukken, zijn
blind voor het feit, dat de middenstand een groot deel van
de belastingen opbrengt, en dat de kosten, welke op de be
drijven dier menschen vallen, voor verlichting en andere
zaken, zeer groot zijn. De middenstand is meermalen »de
ruggegraat van de maatschappij" genoemd, en waar spreker
tal van jaren in den middenstand heeft medegeleefd, wil hij
dit getuigenis afleggen, dat de middenstand niet alleen wil
arbeiden en in eigen onderhoud wil voorzien tot steun van
het maatschappelijk leven, maar ook wil bijdragen, al is het
niet altijd con arnore, in de lasten der gemeenschap.
Er wordt wel eens gezegd, dat de middenstand de maat
schappij uitbuit, maar spreker vraagt in gemoede, welke
bewijzen vanmiddag voor die uitbuiting zijn aangevoerd. De
sociaal-democraten kunnen heel gemakkelijk den midden
stand een lak opleggen en zeggen, dat deze de maatschappij
uitbuit, maar spreker geeft dien heeren ernstig in overwe
ging om bij de replieken nu eens flinke bewijzen over te
leggen, in cijfers uitgedrukt, opdat die aan de werkelijkheid
kunnen worden getoetst.
Ongecorrigeerd
De Voorzitter schorst de vergadering tot Woensdag 22
Januari 1930, des namiddags te 2 uur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J J. GROEN ZOON