20 MAANDAG 20 JANUARI 1930. prijsdaling probeeren hel debiet te bevorderen. Dat is hier goed mogelijk, omdat hetgeen de gasfabriek minder opbrengt, meer opgeleverd wordt door de electrische centrale. Uit com mercieel oogpunt en in het belang van het op peil houden en, zoo mogelijk, doen toenemen van het debiet is verlaging van den gasprijs alleszins gewenscht. Het is ook billijk in het belang der bevolking. Het kan spreker niet schelen, dat men in andere plaatsen denzelfden prijs betaalt; dan wordt het daar ook te duur geleverd. De heer Goslinga zegt, dat men in Amsterdam, waar nog veel meer uit de bedrijven gehaald wordt maar dat komt in de kraam van den heer van Eek niet te pas dezelfde prijzen betaalt. De heer van Eck. In de derde plaats moet de aandacht gevestigd worden op de belastinghelfing, als middel om den economischen toestand der massa te verbeteren. In het algemeen is de houding, die ten opzichte van de belastingheffing wordt aangenomen, in hooge mate onbillijk. Het belastinggeld is het bedrag, dat noodig isomingroote publieke belangen te voorzien verkeer, veiligheid, gezond heidszorg, onderwijs. Men kan van meening verschillen over de wijze, waarop hiervoor gezorgd wordt, en de sociaal-demo craten hebben hierover vrij ernstige klachten. Men kan ook van meening zijn, dat de taak der gemeen schap veel verder reikt. Wat gedaan wordt, is noodzakelijk en moet betaald worden. Iedereen denkt, gelooft spreker»nu ja, als ik niet betaal, komt het geld er toch wel," maar dat is geen redelijk standpunt. Alleen door de gezamenlijke be dragen van allen kan er voldoende geld bijeen gebracht worden. Men mag niet mopperen over het belastinggeld, maar dan moet er ook bij het betalen der belasting voldoende rekening worden gehouden met de draagkracht der bevolking en daar ontbreekt zeer veel aan. De wijze, waarop de belasting ge heven wordt, maakt de belastinghelfing nog veel impopulairder. Een groot deel van onze belastingen bestaat uit de, van een billijkheidsstandpunt bezien, sterk te veroordeelen belas tingen, indirecte belastingen, n.l. accijnzen en ten deele invoer rechten. Waar deze in Nederland voor een aanzienlijk bedrag ge heven worden (in 1928 alleen aan accijnzen 146 millioen), is het vooral noodig, dat de gemeentebelastingen in hooge mate rekening houden met de draagkracht. Daar ontbreekt nogal wat aan. Wel wordt beneden de 900.van de gezinnen geen belasting geheven en is verleden jaar een kleine ver betering aangebracht voor de groote gezinnen, maar toch blijft deze voornaamste gemeentebelasting te zwaar drukken op de kleine inkomens en wordt zij zelfs geheven van gezinnen, waarin tekort is om in de noodzakelijkste levensbehoeften te voorzien (inkomens van f 1000—1200). Verhooging van het af te trekken bedrag voor nood zakelijk levensonderhoud is dringend noodig. Billijke belastinghelfing is niet alleen noodig, omdat solidari teitsgevoel eischt, dat de druk der belastingen zooveel mogelijk gelijk worde verdeeld, maar ook omdat deze in staat kan stellen een tegenwicht te vormen tegen de onbillijke werking van het kapitalisme op de inkomstenverdeeling. Spreker beroept zich op Philip Snowden, den Minister van Financiën in het tegenwoordige Engelsche Ministerie. Deze schrijft in zijn boekLabour and the New world (bl. 154): »Het middel van belasting moet opzettelijk worden ge bruikt met het doel om een betere verdeeling van den rijkdom te verkrijgen. Een dergelijk betere verdeeling moet verkregen worden door de belasting aan te wenden als middel tot op heffing van de arbeidslooze inkomens". Ook zij, die tegenstander zijn van het socialistisch einddoel de opheffing der arbeidslooze inkomens kunnen toch niet ontkennen, dat aan het doel om door middel van de belasting heffing wat meerdere rechtvaardigheid te verkrijgen in de verdeeling van den rijkdom een sympathieke gedachte ten grondslag ligt. Een belangrijke taak kan de gemeente op dit gebied niet vervullen; zij bezit daartoe niet de macht. Het zou ook niet tactisch zijn, als zij die macht bezat, daarvan in hooge mate gebruik te maken. Reden te meer om te trachten de belastingregeling zoo billijk mogelijk te maken. Spreker denkt aan hooger opcentenheffing op de vermogens belasting, aan heffing op de waarde van bouwterreinen, aan de wederinvoering van de zakelijke belasting op het bedrijf. Belasting op bouwterreinen is belasting op de waardever meerdering, geschapen door den arbeid der gemeenschap. Dit is een volkomen billijke belasting en zij houdt bovendien tegen, dat uit speculatieve overwegingen gronden geruimen tijd aan de bebouwing worden onttrokken. Die belasting, waartoe de Raad in 1921 heeft besloten en welke belasting bereids door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, kan natuurlijk eerst geheven worden als het uitbreidingsplan is vastgesteld. De zakelijke belasting op het bedrijf, een zeer weinig drukkende belasting, die de kleine bedrijven ongemoeid laat, dwingt uit billijkheidsoverwegingen ook den buiten de gemeente wonenden werkgever, die hier zijn bedrijf heeft, een extra- bijdrage te betalen aan de gemeentelijke schatkist. Vooral komt echter hierbij in aanmerking de verhooging der opcenten op de vermogensbelasting; deze is zoo billijk, omdat dit zuiver een belasting is geheven van arbeidslooze inkomens, van het inkomen dus, dat zonder persoonlijke inspanning verkregen wordt. Bezwaren om die opcenten te verhoogen bestaan er eigenlijk niet. De vermogensbelasting wordt eerst geheven van een vermogen van lÜ.OOU.en bedraagt slecht ƒ2.van elke 1000.boven de 15.000.—Van ƒ30.000.wordt geheven 1.per 1000.—. Tegen deze belasting kan niets aangevoerd worden, wat steeds wordt aangevoerd tegen de verhooging der inkomsten belasting voor de gegoeden, dat deze de vestiging van gegoeden zou tegenhouden. Daarvoor is deze belasting te onbelangrijk en bovendien wordt zij met de invoering van de wet op de financiëele verhouding tusschen rijk en gemeenten, wel niet door de gemeente, dat geeft spreker Burgemeester en Wet houders toe, maar toch wel in de gemeente geheven. Bij de heffing nu reeds van 50 opcenten loopt Leiden alleen een jaar op den algemeenen toestand vooruit. Trouwens, Leiden zou geen uitzondering zijn. Verschillende gemeenten ook in deze provincie heffen 50 opcenten en zelfs 100. De heer Huurman vraagt, of de belastingen daar ook zoo hoog zijn. De heer van Eck weet dat niet precies. Wanneer men 50 of 100 opcenten op de vermogensbelasting heft, kan men daarmede de andere belastingen verlagen. Men kan evenwel niet tegen deze belasting aanvoeren, dat zij de menschen afschrikt om zich hier te vestigen. Wanneer de belastingen hier zoo hoog zijn, moet men toch probeeren van de gegoeden zooveel mogelijk te halen. Jammer genoeg kan men niet meer heffen, maar wanneer de heer Huurman voorstelt om 100 opcenten te heffen, zal spreker daarvoor stemmen. Het is toch dwaasheid om de gemeente te onthouden de ƒ35.000.die deze hoogere heffing zou opbrengen, welke voor niemand drukkend is en welk bedrag de gemeente zoo goed zou kunnen gebruiken. Burgemeester en Wethouders komen nu met het oog op den gunstigeren toestand der gemeentelijke geldmiddelen met een voorstel om het vermenigvuldigingscijfer voor de plaatse lijke inkomstenbelasting terug te brengen van 0.9 tot 0.8 in afwachting, dat het jaar 1930 misschien nog verdere ver laging zal wettigen. De belasting zal dus algemeen met V» worden verlaagd. Het spreekt vanzelf, dat de sociaal-democraten zich ver heugen over de verbetering in den toestand van de gemeente- financiën. Eer. slechte financiëele positie is het groote strui kelblok voor de gemeentebesturen in het algemeen, dat hen verhindert om hun taak behoorlijk te verrichten. Spreker kan begrijpen het standpunt van Burgemeester en Wethou ders om in zake de belastingverlaging groote voorzichtigheid te betrachten, want het is wel gemakkelijk om een belasting te verlagen, doch verhoogen stuit steeds op groote moeilijkheden. De sociaal-democraten zullen dus stemmen voor de verla ging van den vermenigvuldigingsfactor van 0,9 tot 0,8. Al doen zij dit niet van ganscher harte, ook aan voorstellen, die verder gaan, zullen zij hun steun niet onthouden. Belastingverlaging is toch het eenige middel om althans gedeeltelijk het doel te bereiken, waarop het streven der sociaal-democraten is gericht geweest, zoolang zij deel uit maken van den Leidschen Raad, namelijk de vermindering van den belastingdruk voor de ingezetenen met kleine inko mens (arbeiders en anderen). De reserves en de te wachten nieuwe financiëele regeling met het Rijk maken een stevige verlaging van den belastingdruk politiek verantwoord. Gun stiger financiëele toestand moet vooral den menschen met kleine inkomens ten goede komen. Maar dit doel wordt niet bereikt op de wijze, waarop wij het 't liefst zagen verwezenlijkt, namelijk, dat de inkomsten der gemeente daardoor niet worden verminderd. Door gebrek aan geldmiddelen kan de gemeente gedwongen worden zich te onthouden van dringend noodzakelijke maatregelen, zoowel in het belang der mingegoeden als in het algemeen. Spreker denkt aan maatregelen op het gebied van volkshuisvesting, werkverruiming, werkloozenzorg, onderwijs, kunst, armen zorg, volksontwikkeling, volksontspanning. Het blijft dus een betreurenswaardig feit, dat de gemeente hare inkomsten vermindert. De sociaal-democraten zouden dus wenschen belastingver laging voor de mingegoeden en belastingverhooging voor de gegoeden. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 8