18
MAANDAG 20
JANUARI 1930.
sche producten. De tuinbouw deelt dit lot echter met onze
zuivelproducten en trouwens met alle producten, waarvan
ook afzet in het buitenland moet gezocht worden.
De buitenlandsche concurrentie tast niet aan het feit, dat
de tuinbouw aan veel meer handen werk geeft en dat
het klimaat en de bodem van Nederland het van nature
aanwijzen om de tuin te zijn of te worden van Europa.
Voorzichtigheid blijft dus geboden en een onderzoek is
noodzakelijk naar de producten, die zich het best leenen om
hier geteeld te worden en welke de beste vooruitzichten
openèn om redelijke prijzen te bedingen. Onzekerheid blijft
altijd bestaan, ook bij uitbreiding der nijverheid.
Daarnaast is een onderzoek gewenscht naar de wijze, waarop
de gemeente den tuinbouw zal trachten te bevorderen. Dit
kan op verschillende wijzen geschiedendoor beschikbaar
stelling van grond, door het verschaffen van crediet, door
het verstrekken van voorlichting, door het inrichten van een
proeftuin. Waar de loonen in den tuinbouw en vooral in de
tuinbouwnijverheid hooger zijn dan in het veebedrijf, kan
dit tegelijk een aansporing zijn om de taak van bevordering
van het tuinbouwbedrijf niet door de gemeente te doen ver-
waarloozen.
Een onderzoek kan toch zeker nooit kwaadbet is echter
thans geen gunstig oogenblik, om een bepaald voorstel te
doen, doch spreker meent, dat de zaak warm moet worden
gehouden, vooral ook met het oog op de toenemende vraag
naar groenten, vruchten en bloemen.
Wanneer men groote fabrieken als de »Enka" en «Philips"
ziet, komt de gedachte op, dat nooit te veel geproduceerd
kan worden, maar toch ook hebben dergelijke fabrieken soms
met de malaise te worstelen. Men weet echter zeker, dat de
behoefte der menschheid aan groenten, vruchten en bloemen
in de toekomst sterk zal toenemenhoewel het nu geen
gunstige tijd schijnt om daarmede te beginnen, is het toch
van belang hieraan aandacht te wijden en te overwegen, of
het niet gewenscht is het weiland zooveel mogelijk te ver
vangen door tuinderijen.
Naast de werkverruiming komt, als middel om de econo
mische positie der geheele massa van gebrek- en noodlijden
den te verbeteren, in aanmerking de taak der gemeente op
het gebied der levensmiddelenvoorziening.
Het is van ontzaglijk groot belang voor de bevolking, niet
alleen hoe groot haar geldinkomsten zijn, maar niet minder
wat zij voor dat geld kan koopen. Ook de prijzen der levens
behoeften bepalen het welvaartspeil der bevolking.
Nu zijn er twee factoren, die in het kapitalisme de prijzen
der levensmiddelen en spreker heeft nu vooral het oog op
de prijzen der artikelen van dagelijksch gebruik: voedings
middelen en brandstoffen ongunstig beïnvloeden.
De eerste factor is, dat het aantal tusschenpersonen veel te groot
is. Spreker erkent, dat die tusschenpersonen tusschen voort
brenger en verbruiker in menig geval niet gemist kunnen
worden, dus een maatschappelijk nuttige functie verrichten.
Maar het staat vast, dat er te veel zijn (winkels, brood-,
groenten- en melkbezorgers); velen zouden kunnen gemist
worden zonder dat daardoor het gemak van de gebruikers
eenigszins zou worden geschaad.
Dit is niet alleen de overtuiging in sprekers kring, maar
ook in dien van de middenstanders zelf. Het is opmerkelijk,
dat eenigen tijd geleden in Amsterdam een denkbeeld werd
geopperd, ja zelfs een formeel voorstel gedaan is om den
springvloed van winkels te keeren, door den aanwas van
nieuwe winkels te beperken, en wel door middel van een
gemeentelijke verordening tegen het vrijelijk bouwen van
nieuwe winkelhuizen.
Spreker leest daaromtrent:
«Het was geen sociaal-democraat, die zulk een belemme
ring der vrijheid van bedrijf van overheidswege bepleitte:
het was ook geen communist, die dezen aanslag op het «vrije
spel der krachten", een der grondslagen van de kapitalis
tische samenleving, verlangde. Het was de heer Weisz, de
uitverkoren vertegenwoordiger en kampioen aller geblokte
middenstanders, de burgerlijkste aller burgerlijken."
Men zegt, dat door de concurrentie de prijzen laag worden
gehouden. Tot zekere hoogte is dat juist; was er geen con
currentie, dan zou zonder tusschenkomst van den invloed
der Overheid, ongetwijfeld de prijs der waren hooger zijn.
De vele concurrentie drijft echter de prijzen omhoog, want
al deze tusschenpersonen moeten leven. De prijs wordt dan
verhoogd met de kosten van het levensbestaan van alle
tusschenpersonen, ook van hen, die feitelijk gemist kunnen
worden. Dat er vele tusschenpersonen zijn, die slechts een
zeer karig bestaan lijden, verandert niets aan dit feit.
Invloed ten goede kan op dit gebied ongetwijfeld door
de coöperatie worden uitgeoefend. Jammer, dat het groote
belang der bevolking, dat bij het steunen der verbruiks-
organisaties betrokken is, nog door zoo weinigen wordt in
gezien.
De tweede factor, die de prijzen onnoodig opdrijft, is, dat bij
schaarscbte van eenig verbruiksartikel de prijs onnoodig hoog
wordt opgejaagd.
In geval van schaarschte is eenige prijsverhooging wel
gewenscht om het gebruik wat te temperen. In geval van
schaarschte is het gevaar voor onnoodige prijsverhooging groot
door achterhouding van waren uit speculatiezucht en uit
zucht van den tusschenhandel om door behoud van zijn
winstpercentage op de duurdere prijzen hun winst te ver-
grooten.
Up verschillende wijzen nu kan de gemeente trachten de
bevolking te beschermen tegen de onnoodige prijsverhooging.
Dit kan geschieden door:
Eigen rechtstreekschen aanvoer, het vaststellen van maximum
prijzen, het maken van overeenkomsten met den tusschen
handel onder controle der gemeente en eigen verkoop door
de gemeente.
Amsterdam heeft op dit gebied baanbrekenden arbeid ver
richt.
Als voorbeeld van hetgeen op het gebied der levensmiddelen
voorziening door een gemeente kan gedaan worden, wenscbt
spreker de aandacht te vestigen op hetgeen Amsterdam in dit
opzicht verricht. Het spreekt vanzelf, dat in een gemeente als
Leiden, zooveel kleiner dan Amsterdam, de bemoeiing met de
levensmiddelen voorziening een veel bescheidener karakter zou
moeten dragen, maar als voorbeeld is het Amsterdamsche
voorgaan zeker navolgenswaardig.
In 1928 waren bij den Amsterdamsehen dienst der levens
middelenvoorziening werkzaam 45 ambtenaren en 47 werk
lieden. De totale omzet bedroeg 5.400.000.
De centrale dienst voor de levensmiddelenvoorziening is
gesplitst in verschillende afdeelingen.
Da eerste af deeling is die der viscb.
De gemeente heeft een vischhal, waar de afslag van gemeente
wege geschiedt, waardoor de venters (600 a 700) van visch
worden voorzien.
In 1915 is de vischhandel in Amsterdam van gemeentewege
georganiseerd. Het door een Commissie daarvoor opgemaakte
rapport zegt:
«Het aantal winkeliers in visch is in Amsterdam betrekke
lijk klein (40) en van hen allen geldt, dat zij hun voordeel
zoeken in een kleinen omzet met een groote winst op iedere
levering. Naast deze vischwinkeliers zijn er de venters, wier
aantal wel in de laatste jaren is verminderd, doch daar nog
zoo groot is, dat zij dikwijls als het ware moeten vechten
om koopwaar en daarmede als gevolg van hun geringe koop
kracht, zich met een kleine hoeveelheid moeten vergenoegen,
waarmede zij hun dag moeten goedmaken.
Uit de proeven door de Commissie genomen is duidelijk
gebleken, dat bij een goede organisatie het mogelijk is, goede
visch tegen belangrijk lagere prijzen aan de consumenten
te leveren en dat dan de prijzen inderdaad hooger zijn dan
noodig is, afgescheiden nog van het text, dat de kwaliteit
der visch onder de wijze van verkoop sterk heeft te lijden."
Aan de particulieren wordt in Amsterdam door de ge meente
op 18 verkoopplaatsen visch vei kocht. Het resultaat is, dat
een groot deel der bevolking gewend is geraakt aan een meer
regelmatig gebruik van visch. Het vischverbruik in Amster
dam is belangrijk toegenomen en de visch is er beschikbaar
kunnen worden gesteld tegen prijzen, die 5 a 10 a 20 cent
per pond in gemeentewinkels lager zijn dan die in de parti
culiere winkels gevraagd worden, veelal zelfs ook lager dan
de prijzen in den venthandel.
De afdeeling visch leverde in 1928 een batig saldo op.
De tweede afdeeling is die van het vleeseh.
Amsterdam voert bevroren vleeseh aan uit Zuid-Amerika
en stelt dit ter beschikking van de slagers om te verkoopen
het betalen der prijzen zoowel voor slagers als voor het
publiek geschiedt in overleg met een Commissie uit de drie
groote slagersvereenigingen, die gezamenlijk 80 °/0 van de
1000 slagers in Amsterdam omvatten.
Door daling van de prijzen van het versche rundvleesch
is de omzet van bevroren rundvleesch wel verminderd,, doch
deze bedraagt toch nog 20 a 30 van het totale rundvleesch-
verbruik.
Als geheel werkt dit bedrijf voor publiek en slagers goed
en bovenal prijsdrukkend op de prijzen van het versche rund
vleesch, waarvan de eerste kwaliteit als regel het dubbele
kost van het bevroren rundvleesch.
De Centrale Slagerij omvat dert gecentraliseerden inkoop,
verwerking en voorziening van alle soorten vleeseh ten be
hoeve van alle gemeentelijke instellingen (Ziekenhuizen, Armen
huis, Kindervoeding, enz.).
Het resultaat is, dat de aan de instellingen berekende
prijzen in doorsnee 10 a 20 cent per Kg. lager zijn dan de
gewone slagersprijzen, terwijl nog 10 a 12000.overblijft
bij een omzet van 3 a 400.000.dat ponds-pondsgewijze aan
de instellingen wordt uitgekeerd.
De afdeeling Levensmiddelen voor Instellingen kooptin het
groot in en levert aan instellingen (Armenhuis, Ziekenhuizen,