MAANDAG 20
JANUARI 1930.
15
er toe zal willen medewerken, dat Leiden een waardig en
behoorlijk ingericht nieuw Stadhuis zal krijgen, maar er zijn
grenzen. Als de aankleeding van een bestuurskamer voor 18
personen 15.000.zou moeten kosten het is intusschen
gereduceerd tot 12.000.dan zouden daarvoor bijzondere
redenen moeten bestaan. Wilde men een kostbaar schilderij
of een bijzonder schilderwerk aanschaffen, dan zou dat wel
licht een reden kunnen zijn om het met de kosten niet zoo
nauw te nemen, maar ook na de inlichtingen, welke de
Voorzitter heeft verstrekt, is spreker niet overtuigd, dat hier
niet met geld wordt gesmeten. Hij krijgt dikwijls den indruk,
dat menschen, die in het algemeen zuinig zijn met het
Leidsche Gemeentebestuur is dat het geval, het is wel eens
te zuinig bij sommige gelegenheden geheel over stag
kunnen gaan.
Nu weet spreker wel, dat de Voorzitter het onaangenaam
vindt voor Leiden, dat het eenigszins als spelbreker zou op
treden, maar wanneer men tegen deze dingen, die spreker
toch fout acht, niet met een zekere forschheid en beslistheid
optreedt, geeft het weinig. Het maakt niet veel indruk, of
men leest, dat over dit voorstel de stemmen gestaakt hebben
men zal dan zeggende Leidenaren waren niet in een goede
stemming of waren wat overrompeld. Wanneer echter een
betrekkelijk niet onaanzienlijke gemeente als Leiden zegt: dat
vind ik te bar, kan dat eenigen indruk maken. Spreker wil
absoluut niet zeggen: dit mag niet meer kosten dan eenige
honderden guldens; hij is er voor om dit wat ruim te nemen.
Maar dat nu een publiek College dit bedrag zal toestaan,
terwijl het aan den anderen kant zoo verbazend hard en
schriel kan zijn tegenover dringende nooden, die door de
gemeenschap gelenigd moeten worden, die tegenstelling is
spieker te groot, zoodat hij ook na de toelichting van den
Voorzitter tot zijn spijt zijn stem aan dit voorstel niet kan
geven.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in herstem
ming gebracht, wordt aangenomen met 19 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Manders, van Es, Meijnen, Eiker
bout, Spendel, Parmentier, van der Reijden, de Reede, Reime-
ringer, Splinter, Goslinga, Tepe, Bosman, van Rosmalen,
Bergers, Donders, Wilmer, Zitman en van Tol.
Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Koole, Verweij,
Wilbrink, Mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Eek,
Kooistra, Sehüller, de Meij en van Stralen.
(De heeren Verweij, Wilbrink en Wilmer waren inmiddels
ter vergadering gekomen).
III. Voorstel tot verhuring van verschillende perceelen wei
en teelland.
(Zie Ing. St. No. 47.)
De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wet
houders hun voorstel sub IV met een conclusie l aanvullen,
luidende:
dI. aan G. F. Hemerik, te Leiden, de perceelen teelland
ten Oosten van de trambaan 's GravenhageVoorburgLeiden,
kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie M, Nis. 4130 en
4136, te zamen groot 0.33.33 H.A., voor den prijs van
85.in totaal per jaar".
Deze verhuring was, doordat de gegevens door den brand
verloren gegaan zijn, over het hoofd gezien.
De heer van der Reijden vestigt de aandacht op de ver
nieling van den toegangsweg tot de zwem vereeniging »de Zijl"
door het paard en den wagen van Wervelman, die van dien
weg gebruik maakt.
De Voorzitter zal er de aandacht van den betrokken
Wethouder op vestigen, opdat deze het noodige er aan doen zal.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
aangevulde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IV'. Rekening van de Ontvangsten en Uitgaven der gemeente
over het jaar 1928, met inbegrip van die der Haarlemmer
trekvaart.
(Zie Ing. St. No. 173 en 18.)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
de rekening van de Haarlemmertrekvaart goed te keuren en
vervolgens de geheele gemeenterekening voorloopig vast te
stellen overeenkomstig het in Ing. Stuk No. 173 opgenomen
concept-besluit.
(De Wethouders worden geacht zich van medestemmen
te hebben onthouden).
V. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1930.
(Zie Ing. St. No. 186).
Bij de algemeene beschouwingen komen tevens in behandeling
de desbetreffende moties en voorstellen.
De heer Manders zou gaarne, alvorens een aanvang wordt
gemaakt met de behandeling der begrooting, vastgesteld zien,
tot hoe laat zal worden vergaderd, omdat het altijd onprettig
is, als er gestemd moet worden over een voorstel, dat, als
een vergadering wat lang duurt, vanuit den Raad wordt
gedaan, om de vergadering te schorsen of te verdagen. Hij
stelt daarom voor om als regel men zal natuurlijk niet op
10 minuten behoeven te zien de middagvergadering te
laten eindigen te half zes en de avondvergadering te elf uur.
De Voorzitter zou gaarne het voorstel van den heer
Manders willen overnemen, ware het niet, dat er niet precies
de hand aan gehouden zal kunnen worden. Als het half zes
is en de aan het woord zijnde spreker denkt binnen 5 minuten
klaar te zijn, dan is het jammer, als hij moet ophouden en
met het uitspreken van het laatste gedeelte van zijn rede,
waarin vaak het slot-effect is gelegen, moet wachten tot
des avonds of den volgenden dag. Spreker vraagt, of de Raad
kan goedvinden, dat besloten wordt om zooveel mogelijk
het is dus geen bindend besluit vast te houden aan de
tijdstippen van half zes en elf uur, behoudens dan wellicht
op den laatsten avond, als de Raad besluit de rest af te
werken.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eck zegt, dat het noodig is eens per jaar een
uiteenzetting te geven van het algemeene standpunt, dat de
sociaal-democratische fractie in den Raad inneemt, omdat
anders hare houding door de buitenwereld niet begrepen
wordt en men hare houding dwaas eri onoprecht zou kunnen
vinden.
Spreker meent, dat de algemeene beschouwingen over de
begrooting hem de meest geschikte gelegenheid bieden om
deze uiteenzetting te geven.
Volgens socialistisch standpunt is het, zoowel uit menschen-
liefde'als in het belang der beschaving, gebiedend noodzake
lijk, dat elk mensch zich een redelijk levensbestaan kan ver
schaffen, dat aan een minimum van levenseischen kan voldoen.
Menschenliefde eischt zulks. Menschelijk solidariteitsgevoel
verzet er zich tegen, dat de een gebrek lijdt en de ander
ruimte en overvloed heeft, terwijl in menig geval maatschap
pelijke oorzaken zulks in het leven roepen.
Wie zou durven beweren, dat de gegoeden de verdienste
lijke menschen zijn en de armen, de gebreklijdenden, de
nietsnuttenden
In het belang der beschaving moet ook het gebrek ver
dwijnen. Een beschaafd mensch heeft nu eenmaal een zekeren
welstand noodig. Uitzonderingen, zooals heldenfiguren, gods
dienstige of sociale asceten, kunnen gebrek hebben zonder
dat hun persoonlijkheid daaronder lijdt.
De normale mensch heeft noodig: behoorlijke woning, vol
doende voeding, kleeding, verwarming; middelen voor ont
wikkeling, ontspanning en voor de opvoeding der kinderen.
Spreker noemt niet weelde-uitgaven, maar hij spreekt over
de mogelijkheid van een leven, dat elk van de maatschappij
kan verlangen, als men ook door behoorlijken arbeid zijn
maatschappelijken plicht vervult.
Is het een materialistisch standpunt, als men het recht
voor elk opeischt van een behoorlijk levensbestaan?
Spreker ontkent dat. Integendeel, materialistisch is het
standpunt van hem, die zelf het stoffelijk goed heeft en anderen
het recht, om ook het stoffelijk goed te krijgen, wil onthouden.
Aan het pogen, om het recht van elk te erkennen op een
behoorlijk stoffelijk levensbestaan, ligt op zekere hoogte een
anti-materialistisch streven ten grondslag.
Niets wordt hooger gewaardeerd dan wat men mist. Juist
het gebrek aan het hoog noodige doet het verlangen riaar
het bezit van stoffelijke goederen zoo sterk toenemen en de
waarde van het bezit van rijkdom in hooge mate overschatten.
Ruimer verspreiding van stoffelijke welvaart zal de waarde
hiervan tot juiste verhoudingen terugbrengen en de waarde
van de geestelijke goederen doen stijgpn.
Het bezit vaneen minimum aan stoffelijke welvaart bevor
dert en werkt in de hand het streven naar geestelijke ont
wikkeling, naar geestesbeschaving. Krachten, die thans ver
bruikt worden tegen den neerdrukkenden en demoraliseerenden
invloed van het gebrek, maakt het vrij om die te gebruiken