32
MAANDAG 20
JANUARI 1930.
zooals hier gebeurt, schept een toestand onder het personeel,
die voor een behoorlijk functionneeren van den dienst niet
bepaald bevorderlijk is.
Het College zegt verder, dat de Stadhuisbrand een funesten
invloed heelt gehad op den voortgang van de herziening van
het Werkliedenreglement. Spreker moet gevoelig zijn voor dit
argument; inderdaad is de gemeentelijke huishouding daar
door zeer in de war geraakt, maar spreker vertrouwt, dat,
waar deze zaak even vóór den brand reeds in een zeer ver
gevorderd stadium was en bijna afgedaan, hij haar bij de
volgende begrooting buiten beschouwing kan laten.
Spreker heeft zooeven reeds gezegd, dat er een algemeene
verbetering van de bedrijfstoestanden valt waar te nemen, en
hij acht het zijn taak hier een lans te breken voor het
gemeentepersoneel, teneinde de menschen, die mede oorzaak
zijn, dat het hier in de gemeente zoo goed is gegaan ten
aanzien van den financiëelen toestand, eenigermate te doen
deelen in de verbetering van den algemeenen toestand. Hij
denkt daarbij in de allereerste plaats aan loonsverhooging
voor de laagst bezoldigde arbeiders in dienst van de ge
meente. Als spreker verklaart, dat Leiden behoort tot de
gemeenten, die haar werklieden het slechtst betalen, dan is
dit geen phrase, maar kan deze bewering met de feiten worden
gestaafd.
Spreker is in het bezit van een lijst, waarop voorkomen
alle plaatsen in Nederland met een aantal inwoners van 20000
en meer. Dit zijn er 46. Op deze lijst zijn de gemeenten ge
rangschikt naar de netto-loonen, welke aan de laagstbezoldigde
arbeiders in dienst van die gemeenten worden uitbetaald.
Het gaat om gezinnen, bestaande uit man, vrouw en vier
kinderen, en dan blijkt, dat van deze 46 gemeenten Leiden
de 39e plaats inneemt voor die werklieden, die na 1 Juni 1924
zijn aangesteld en voor wie de volle pensioenshelfmg
geldt, en voor de werklieden, vóór dien datum aangesteld,
Leiden de 34e plaats inneemt, waarmee voldoende is aange
toond, dat Leiden onder de groote gemeenten op dit gebied
een plaats inneemt, die niet in alle opzichten gunstig is te
noemen. Men mag in dit opzicht Leiden niet vergelijken met
plaatsen als Lutjebroek e. a., die een duizendtal ingezetenen
hebben.
Men moet het vergelijken met plaatsen boven de 20000
inwoners. Spreker dringt er op aan, om in deze toestanden
verandering te brengen en hij meent daarvoor argumenten
te hebben aangevoerd, die niet zullen nalaten naarbuiten
eenigen indruk te maken. Over het algemeen geldt, dat de
gemeenten hooge loorien betalen en dat de positie van het
gemeentepersoneel benijdenswaardig is in vergelijking met
arbeiders in particulieren dienst, maar uit de genoemde cijfers
blijkt, dat daarin ook nog wel verbetering is te brengen, te
meer daar spreker van oordeel is, dat de gemeente het voor
beeld behoort te geven aan de particuliere werkgevers.
Er is nog een tweede punt, waarin spreker meent, dat
wijziging moet worden gebracht, n.l. in de verschillende af
trekken, welke voor de pensioensbijdragen plaats hebben.
De toestand is zoo, dat voor personeel, dat na 1 Juni 1924 is
aangesteld, geldt een aftrek van 8|% en voor het personeel,
dat vóór dien datum is aangesteld, een aftrek van 3J%
plaats heeft.
Dit is indertijd ingesteld wegens de bezuiniging, die men
algemeen meende te moeten doorvoeren, maar in de practijk
werkt dit natuurlijk absoluut verkeerd. Spreker vindt het
een ongewenschten toestand, dat van 2 ambtenaren, die bet
zelfde werk verrichten en dus voor de gemeente van even
veel beteekenis zijn, de een een hoogere pensioensbijdrage
moet betalen dan de ander; spreker wil die pensioensbijdrage
in het algemeen stellen op 3£%.
Men zou het gemeentepersoneel ook in andere zaken kunnen
tegemoetkomen; tegenwoordig wordt b.v. in vele gemeenten
aan het personeel een vacantietoeslag gegeven. Leiden moet
in deze niet achteraan komen, maar het voorbeeld volgen
van zoovele andere plaatsen. Hierbij komen geen partijprincipes
te pas, daar ook in andere plaatsen de rechterzijde een der-
gelijken maatregel gesteund heeft.
Spreker wil nu nog iets zeggen over de salarieering van
een groep arbeidsters, die buitengewoon nuttig zijn voor de
gemeente, maar die al te zeer in het hoekje komen waar de
slagen vallen. Leiden heeft tal van werksters en schoonmaak
sters, voor wie op een onzalig oogenblik alle pensioensrechten
zijn vervallen door maatregelen van de zijde der Regeering,
terwijl zij toch evenzeer als het andere gemeentepersoneel
kunnen komen te staan voor de verzorging van den ouden
dag; een pensioenregeling van de zijde der gemeente,
zooals in den Haag, zou voor deze groep geen overtollige
luxe zijn.
Een andere, buitengewoon slecht gesalarieerde groep is het
personeel van de gestichten. Het personeel in Endegeest staat
wat salarieering betreft onder dat van alle andere gestichten
in Nederland. Nu zal men spreker tegenwerpen, dat al deze
zaken mettertijd in de ingestelde Commissie ad hoe kunnen
worden besprokendaarom heeft spreker ook geen voorstellen
ingediend; hij heeft alleen willen doen uitkomen, dat in Leiden
ten aanzien van de personeelsaangelegenheden nog wel een
en ander te verbeteren valt. Wanneer die Commissie ad hoe
dus hierin verbetering ten goede brengt, vertrouwt spreker,
dat de Raad dezen voorstellen een gunstig onthaal zal bereiden.
Spreker heeft een voorstel ingediend tot opheffing van den
dwazen toestand, dat een Commissie ad hoe naast het geor
ganiseerd overleg bestaat. Het College zegt in de Memorie
van Antwoord, dat het van weinig deferentie jegens deze
Commissie zou getuigen, wanneer men dadelijk nadat zij was
ingesteld zou besluiten haar op te heffen.
Persoonlijk gevoelt spreker dit bezwaar niet zoozeer; hij
ziet er absoluut geen daad van wantrouwen of van mindere
hoffelijkheid in, wanneer deze Commissie niet was ingesteld.
Maar aangezien de instelling van deze Commissie berust op
een artikel uit de bestaande verordening, heeft spreker in
zijn voorstel de woorden »in het vervolg" gebruikt, omdat
men z. i. in het vervolg moet afkomen van deze Commissie,
die geen bestaansrecht heeft, naast de Commissie van geor
ganiseerd overleg.
Uit de meeningen, die hier door verschillende Raadsleden
ten aanzien van de taak van de Commissie voor het georga
niseerd overleg of de algemeene ambtenaren- en werklieden
commissie zijn geuit, put spreker de vrijheid om hier uiteen
te zetten, wat door de sociaal-democraten wordt verstaan
onder een goed funetionrieerend georganiseerd overleg.
Hij moet absoluut tegenspreken de meening, die door
Dr. van Es hier in den vooravond is gedebiteerd, alsof het
georganiseerd overleg te maken zou hebben met het voorstel
van den heer van Eek ten aanzien van de medezeggenschap.
Er bestaat een kwantitatief en een kwalitatief verschil
tusscheri het georganiseerd overleg en wat spreker noemt
de invoering van medezeggenschap. Indien dat hetzelfde zou
zijn, dan zou de Raad nooit tot het instellen van het geor
ganiseerd overleg zijn overgegaan. Spreker wil even met
een citaat aangeven wat onder georganiseerd overleg is te
verstaan
»De instelling van het Georganiseerd Overleg is te be
schouwen als de officiëele erkenning van de vakvereenigingen
van overheidspersoneel door het openbaar gezag.
Een Commissie van Overleg is een orgaan, waarin de
overheid overleg pleegt met de organisaties van het personeel
over de regeling der arbeidsvoorwaarden.
Met de invoering van dit overleg heeft de overheid het als
een recht van haar personeel erkend, zich bij de regeling van
zijn arbeidsvoorwaarden op een bepaald voorgeschreven wijze
te doen gelden."
Het georganiseerd overleg is dus eigenlijk een navolging
van toestanden en verhoudingen, zooals men die kent in
particuliere bedrijven; daar gaat het ook zoo, dat de werk
gevers en de werknemers confereeren om te trachten over
eenstemming te bereiken ten aanzien van de arbeidsvoor
waarden, terwijl het resultaat wordt neergelegd in een collectief
arbeidscontract. Dien toestand had men eenige jaren geleden
bij de overheid niet.
Daar werden de arbeidsvoorwaarden eenzijdig door het
Gemeentebestuur en den Raad opgemaakt, maar het personeel
had daarop niet den minsten invloed.
De tijden zijn in dit opzicht veranderd en men kent nu de
instelling van het georganiseerd overleg, dat min of meer is
te beschouwen als een instelling, die organisch gegroeid is
en naar aanleiding van een evolutionaire ontwikkeling in de
maatschappij is tot stand gekomen.
Daartegen kan men geen bezwaar hebben.
Het georganiseerd overleg heeft zeker zijn bestaansrecht
bewezen. Inderdaad zijn er aanvankelijk bezwaren tegen
ingebracht door geleerden op het gebied van het Staatsrecht,
maar ten slotte hebben niemand minder dan Prof. Oppen-
heim, Prof. Kranenburg en Mr. Mendels in hunne praeadviezen
aan de Centrale Commissie voor georganiseerd overleg te
'sGravenhage alle bezwaren tegen het georganiseerd overleg
uiteengerafeld. Deze achten het binnen het raam van de
tegenwoordige rechtsverhoudingen en van de tegenwoordige
rechtspraak absoluut geen bezwaar, dat in de gemeenten een
georganiseerd overleg bestaat, waarin vertegenwoordigd zijn
het gemeentebestuur en de organisaties, teneinde te komen
tot een zoo goed mogelijke behartiging van de wederzijdsche
belangen.
Mr. C. Romme, de leider van de Roomsch-Katholieke Raads
fractie van Amsterdam, verdedigde op 18 November 1924
in den Amsterdamschen Raad dit beginsel o. a. op de volgende
gronden
Hij merkte op nimmer begrepen te hebben, hoe opgrond
van het beroep op de publiekrechtelijke verhouding van de
Overheid tot de ambtenaren het rechtstreeks onderhan
delen kan worden afgewezen.
Bij het onderhandelen van particuliere werkgevers en werk-
nemérs staan twee gelijke belangensferen tegenover elkander.