MAANDAG 20 JANUARI 1930. 31 zich dan ook, niet om dogmatische redenen, blijven verzetten tegen het dogmatische voorstel van den heer van Eek. Volgens den heer van Eek is het doel van de productie, dat de waar goed zal zijn en de prijzen billijk. Indien ineen overheidsbedrijf de waar aanmerkelijk beter en de prijzen aanmerkelijk billijker zijn dan in het particulier bedrijf, is spreker voor het overheidsbedrijf. Spreker en de zijnen beginnen rnet zich op het standpunt te stellen, dat het privaat bezit en het particulier bedrijf de voorkeur verdienen, maal ais in concrete gevallen kan worden aangetoond, dat in het particulier bezit en in het particulier bedrijf moet worden ingegrepen, is spreker er vóór, omdat hij en de zijnen zich niet op dogmatisch standpunt stellen. Als tweede motief voor het instellen van gemeentelijke bedrijven voerde de heer van Eek aan, dat in die bedrijven betere loonen worden betaald. Vooreerst acht spreker dat geen voldoende reden, maar in de tweede plaats is het de vraag of dat wel juist is. in organen van vereenigingen van ambtenaren en werklieden in dienst van gemeenten, heeft spreker wel eens gelezen, dat in verschillende gemeenten en in verschillende overheids bedrijven de loonen lager zijn dan in het particulier bedrijf. Er zijn particuliere bedrijven, waar de loonen goed zijn, en particuliere bedrijven, waar de loonen slecht zijn; en het zelfde vindt men bij overheidsbedrijven. Zoowel in het parti culiere bedrijf als in het overheidsbedrijf moet worden gezorgd, dat de loonen op een behoorlijk peil komen. Spreker komt nu tot het voorstel van den heer van Eek betreffende medezeggenschap van het gemeente-personeel. Volgens den voorsteller zou de Raad zich in beginsel vóór die medezeggenschap hebben uitgesproken, maar de heer van Eek zal moeten toegeven, dat het zich in beginsel uitspreken vóór de invoering van medezeggenschap niets zegt, omdat op dit gebied geldt: zooveel hoofden, zooveel zinnen. Men heeft reeds het georganiseerd overleg en de dienstcommissies, wat een eersten, zij het bescheiden, stap beteekent naar mede zeggenschap. Wil de heer van Eek die instituten perfection- neeren, laat hij dan spreker zegt het den heer van Es na met concrete voorstellen komen. Slechts eenmaal is er een concreet voorstel van den heer van Eek geweest, strekkende om de vertegenwoordigers van de arbeiders toe te laten in de vergaderingen, welke de Raadscommisies met de bedrijfs directeuren hebben. Vooreerst is spreker het met dezen vorm van medezeggenschap niet eens, maar, ook al was dit wel het geval, dan zou hij toch als zijn oordeel moeten uitspreken, dat de arbeiders daaraan niet veel meer en misschien wel minder zouden hebben dan aan het georganiseerd overleg en dienstcommissies, zooals die op het oogenbiik werken. Door den heer van Eek is een voorstel ingediend tot be- lastingverhooging, terwijl drie leden van de rechterzijde een voorstel tot belastingverlaging hebben ingediend. Nagaande de cijfers, welke bij deze begrooting aan den Raad zijn ver strekt, en het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders hebben gegeven, kan spreker zonder reserve zich verklaren vóór het voorstel van de heeren Huurman, Spendel en de Reede. Om de reeds door den heer van Es aangevoerde redenen kan spreker niet met het voorstel van den heer van Eek meegaan, niet omdat spreker het zoo verschrikkelijk vindt een beetje meer belasting te heffen van die personen, maar omdat hij het voor Leiden op dit oogenbiik zeker niet tac tisch acht. Spreker zal nu, volgens den heer van Eek, weer schuile vinkje gaan spelen. Volgens den heer van Eek speelt spreker schuilevinkje ten aanzien van het houden van optochten op Zondag. Spreker acht het ongewenscht, dat bij een gemengde bevolking als de Leidsche, op Zondag in het algemeen optochten worden toegestaan, omdat daardoor voor velen de Zondagsrust en de Zondagsheiliging wordt verstoord. Spreker acht dit niet in overeenstemming met de verdraagzaamheid, die men in een gemengde samenleving moet betrachten. Misschien vindt de heer van Eek dit weer schuilevinkje spelen van spreker, maar hij kan het niet duidelijker zeggen. Ook hier neemt spreker geen dogmatisch standpunt in; hij zegt niet: ik ben per se en in alle omstandigheden, waar dan ook, tegen optochten op Zondag. Den eenen dag is het verkeerd volgens den heer van Eek, wanneer spreker zich op een dogmatisch standpunt plaatst en den volgenden dag niet. Verschillende voorstellen zal spreker onbesproken laten, hetzij omdat partijgenooten van hem daarover zullen spreken, hetzij omdat hij wil afwachten hetgeen door het College daarover zal worden gezegd. Spreker gaat op het voorstel van den heer van Stralen niet in, omdat hij wil afwachten wat de heer Goslinga daarover zal zeirgen, maar het doet spreker genoegen, dat de heer van Stralen verklaard heeft, dat in Leiden de uitkeeringen aan werkloozen niet lager zijn dan in andere gemeenten, dus ook niet lager dan in gemeenten, waar sociaal-democratische Wethouders meer direct met die uitkeeringen zijn belast en dus ook niet lager dan in die bevoorrechte gemeente, waar een samenwerking bestaat tusschen sociaal-democraten, roomsch- katholieken en anti-revolutionairen. Tenslotte wil spreker een opmerking maken over iets, dat niet in de sectie is besproken. Volgens artikel 188 der Ge meentewet waakt de Burgemeester tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertooningen. Wanneer de Burgemeester van dat artikel gebruik maakt, zal hij niet alleen de Roomsch-Katholieken, maar daarvan is spreker overtuigd ook de anti-revolutionairen en christelijk-historischen aan zijn zijde vinden. De S. D. A. P. ook, zegt de heer Verweij nu. Dat verheugt spreker ten zeerste. Nu voegt de heer Verweij daaraan toe: als het noodig is. Het verschil tusschen de S. D. A. P. en spreker is juist, dat spreker het eerder noodig zal vinden. Vanwege de verdraag zaamheid, zegt de heer van Stralen nu. Als men dat zoo opvat, moet men morgen de politie afschaffen, omdat die ook de vrijheid beperkt, n.l. voor hen, die willen stelen en moorden. Dit is een consequentie van de verdraagzaamheid, welke de heer van Stralen er blijkbaar op nahoudt. Spreker maakt deze opmerking, omdat er onlangs in den Leidschen schouwburg een voorstelling heeft plaats gehad, waarin een lasterlijke en daardoor voor een groot deel dei- bevolking beleedigende voorstelling van de Katholieke begin selen werd gegeven, terwijl die voorstelling ook uit een oog punt van kunst geen of weinig verdienste had. De vorige Burgemeester heeft indertijd, zich beroepende op genoemd artikel der Gemeentewet, die voorstelling verboden. Nu zou spreker willen vragen, of het feit, dat de tegenwoordige Burgemeester die voorstelling niet heeft verboden, een gevoig is van een meer milde opvatting, welke hij heeft omtrent artikel 188 der Gemeentewet. Mocht dat "het geval zijn, dan zouden spreker en de zijnen dat betreuren, omdat h. i. een strengere opvatting omtrent dit wetsartikel in het werkelijk cultureel belang van de stad Leiden zou zijn. De heer Verweij wenscht iets te zeggen over het per soneelsvraagstuk. Hij begint met te constateeren, dat, indien de verschijnselen niet bedriegen, in de maatschappij een ver betering van den economischen toestand valt waar te nemen, een verbetering, welke ook in deze begrooting tot uiting komt, gezien het feit, dat Burgemeester en Wethouders een verlaging van den belastingfactor voorstellen. De vermindering van de werkloosheid, die te Leiden en elders valt waar te nemen, alsmede het feit, dat de Nederlandsche Bank voorde derde maal in koiten tijd haar rentestandaard heeft verlaagd, wat aarv het bedrijfsleven ten goede kan komen, wijzen ook in de richting van verbetering van den economischen toestand. Let spreker daarnaast op de omstandigheid, dat door de organisaties der arbeiders in het particuliere bedrijf de strijd weer is opgenomen, niet zoozeer ter afwering van ver slechteringen, maar ter verkrijging van loonsverhooging spieker herinnert aan de collectieve contracten, welke in de metaalnijverheid zijn totstandgekomen en waardoor een belangrijke groep arbeiders een vrij aanzienlijke loonsver hooging kan boeken dan geeft een en ander hem vrijheid eens de aandacht te vestigen op de positie van het Leidsche gemeentepersoneel. Hij doet dit, omdat hij een behoorlijke positie van dat personeel beschouwt, niet als een groepsbelang van dat personeel, doch als een gemeentebelang. De ge meente moet naar sprekers meening voor haar arbeiders een behoorlijke positie scheppen, welke mede tot uitdrukking moet komen in salaris en rechtspositie. Spreker beschouwt de door hem ter sprake gebrachte zaken als een gemeentebelang van niet geringe beteekenis. Zoo heeft spreker ter sprake gebracht het feit, dat bij de verschillende takken van dienst hij de gemeente al te veel gebruik wordt gemaakt van het aanstellen van los personeel, teneinde daar door van pensioenslasten af te komen en om die bedrijven in bet algemeen zoo voordeelig mogelijk te kunnen exploi- teeren. Het College zegt in de memorie van antwoord, dat het Burgemeester en Wethouders niet bekend is, dat dit euvel zoodanig in Leiden bestaat, dat er voor het College aanleiding zou bestaan daartegen op te treden. Men stelt zich op het standpunt, dat ieder geval op zich zelf bekeken moet worden. Spr eker wijst er in dit verband op, dat b. v. bij den Plantsoendienst 36 vaste en 9 losse werklieden zijn. Wanneer men deze zaak goed beziet, is er wel aanleiding om dat getal van 9 losse werklieden te verminderen, te meer, daar deze dienst zich de laatste jaren steeds heeft uitgebreid tengevolge van den groei der gemeente. Ook heeft spreker besproken het hier bestaande en te ver doorgevoerde klassestelsel bij verschillende takken van dienst. Hoe dit stelsel in de practijk werkt, blijkt uit het feit, dat een organisatie van politiepersoneel en een organisatie, die bij de Lichtfabrieken veel leden telt, gemeend hebben dit in den vorm van een adres ter kennis van het gemeente bestuur te brengen. Dit klassestelsel, althans doorgevoerd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 19