MAANDAG 20
JANUARI 1030.
27
inziens geen aanleiding is voor de gemeente -om een gelde
lijke bijdrage te geven, omdat van het bestuur der stichting
daaromtrent geen verzoek is ingekomen. Hier speelt het Col
lege een beetje schuilvinkje, want de meerderheid van het
bestuur der stichting bestaat uit Raadsleden en leden van
het College. Het zou dien heeren weinig moeite kosten een
verzoek daaromtrent aan het gemeentebestuur te doen.
Spreker heeft geen bedrag in zijn voorstel genoemd, omdat
bij eventueele aanneming het College beter dan de Raad kan
zien, welke bijdrage daarvoor moet worden vastgesteld.
Spreker hoopt, dat zijn voorstel en dat van den heer Bosman
aangenomen zullen worden.
Vervolgens wijst spreker op de veemarktplannen. Spreker
acht het noodig, dat daaromtrent iets naders wordt gezegd,
zoowel door den Raad als door het College; deze terreinen
zijn ongeveer 4 jaren geleden aangekocht, om zoo spoedig
mogelijk een einde te maken aan den toestand, dat de vee
markt in het centrum van de stad is gelegen. Tot op heden
heeft men hiervan echter niets gehoord. Uit geen enkele mede-
deeling van het College is, zoo min nu als vroeger, gebleken
welke plannen het College precies heeft, in welk stadium
deze zaak verkeert. Er is toch wel aanleiding om in een zoo
belangrijke zaak den Raad in te lichten.
Een zinnetje in de memorie van antwoord heeft op spreker
een eenigszins eigenaardigen indruk gemaakt; dat is zoo
voorzichtig gesteld, dat men daarvan alles kan maken. Er staat
namelijk
»Wij vertrouwen binnen niet al te langen tijd nadere voor
stellen te kunnen doen."
Dit is toch wel een zeer vage toezegging; allereerst kan
dat vertrouwen beschaamd wordenverder zal het wel niet
al te langen tijd duren, maar het kan misschien wel langen
tijd duren. Spreker acht dit alles zoo vaag, dat hij het Col
lege verzoekt precies mede te deelen, hoe deze zaak staat,
te meer daar hieraan verschillende andere verbeteringen zijn
vastgeknoopt, b. v. de verbetering van den Haarlemmerweg;
spreker dringt er daarom op aan nu eens klaren wijn hier
omtrent te schenken.
Spreker heeft bespeurd, dat inderdaad met de reorganisatie
van' het schilderwerk een wéinig voortgang wordt gemaakt.
Inderdaad zijn dit jaar enkele bestekken vroeger uitbesteed
dan gewoonlijk, waaruit blijkt, dat van de zijde van het Col
lege in die richting medewerking is te verwachten. Toch dringt
spreker er op aan, dat men oplet, dat deze zaak ten goede
komt aan de vermindering der werkloosheid, die bij de schilders
vooral in den winter buitengewoon groot is. Het is spreker
opgevallen, dat de verschillende bestekken voor dat vervroegde
schilderwerk hoofdzakelijk zijn gegund aan heel kleine pa
troontjes, die in den regel zelf werken, misschien nog met een
broer of ander familielid, maar die bijna geen gezellen in
hun dienst hebben.
De heer Goslinga vraagt, of dat niet mag.
De heer van Stralen zegt, dat dat natuurlijk mag.
Zooals spreker zooeven zeide, is de bedoeling om de werk-
looze schildersgezellen zooveel mogelijk in den wintertijd aan
werk te helpen, maar als nu het gevolg is, dat aan schilders
patroons werk wordt verschaft, dan kan dat sprekers goed
keuring niet wegdragen, te meer waar verschillende patroons
buiten de gemeente hebben ingeschreven en hun het werk
is gegund. Dat kan de bedoeling niet wezen en daarom dringt
spreker er bij Burgemeester en Wethouders op aan om zoo
mogelijk bij het schilderwerk, dat in den winter moet worden
uitgevoerd, de inschrijvingen te beperken tot de Leidsche
patroons, die eenige gezellen in hun dienst hebben.
Spreker is ter oore gekomen, dat in een enkel geval hij
kan niet voor de juistheid instaan, want hij heeft de zaak
niet kunnen onderzoeken door een schoolhoofd de mede
werking is geweigerd om schoolbmken in den winter te doen
schilderen, zoodat dit werk tot de zomervacantie is uitgesteld
moeten worden.
Indien spreker juist is ingelicht, acht hij het verkeerd,
dat een schoolhoofd zulk een uitstel kan bewerken.
Verder wil spreker wijzen op de noodzakelijkheid van het
bouwen van woningen. In de stukken kan men lezen, dat
sedert jaren de woningbouw hier ter stede vrij wel stop
staat, en waar nu juist in de bouwvakken, zoowel 's zomers
als 's winters, de werkloosheid het sterkst drukt, acht spreker
het gewenscht, dat de gemeente door de bevordering van den
woningbouw aan de bouwvakarbeiders werk tracht te ver
schaffen. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat den
laatsten tijd door particulieren veel wordt gebouwd, maar dit
is niet van zoodanigen omvang, dat het voor de Leidsche
metselaars en timmerlieden eenigen gunstigen invloed kan
hebben. Daarvoor is noodig, dat de gemeente zorgt, dat de
woningbouwvereenigingen haar taak kunnen uitvoeren, te
meer omdat er ook gebrek is aan arbeiderswoningen.
Spreker komt tot de werkloozenondersteuning. Zooals hij
in de sectie reeds heeft medegedeeld, zal er ditmaal door zijn
fractie geen voorstel worden ingediend om die ondersteu
ning in het algemeen te verbeteren, omdat geleidelijk de
steun vei leening hier ter plaatse is gekomen op het peil, dat
ook elders is bereikt.
Dat wil niet zeggen, dat spreker de bestaande steunrege
ling voldoende acht; spreker blijft ondanks alles de bedragen,
die nu worden uitgekeerd, al zijn zij in andere plaatsen niet
hooger, te gering achten om daarvan met een gezin behoorlijk
te kunnen rondkomen. Spreker wil echter trachten de steun
regeling op één punt iets te verbeteren; spieker heeft het
altijd een buitengewone onbillijkheid gevonden, dal de
werkloozen, wanneer zij uit de steunregeling naar de werk-
loozenkassen tijdelijk teruggaan, dus buiten hun schuld en
door omstandigheden buiten hun wil, gedurende een zekeren
tijd in inkomen achteruitgaan. Enkele organisaties, b. v. de
bouwvakarbeiders en de landarbeiders, geven een buitenge
woon lage uitkeering bij weikloosheid, namelijk resp. 12.90
en 10.20 per week; wanneer deze werkloozen uitgetiokken
zijn, krijgen zij vaak een veel grooter bedrag dan uit hun
kas; wanneer zij uitgetrokken zijn, tellen andere gezinsleden
ook mee, andere gezinsitikomsten trouwens ook, en wordt
ook meer met de behoeften van het gezin rekening gehouden,
wat niet het geval is bij de kasuitkeering. Door deze ver
mindering worden meestal getroffen de gezinnen met geen
andere inkomsten dan die van den man, gezinnen dus met
niet-verdienende kinderen; de vader-kostwinner heeft in dien
tijd dan een inkomen van f 12.90, waarvan het gezin dan
moet bestaan. Met het oog hierop stelt spreker voor, om van
gemeentewege een toeslag op de kasuitkeering te geven,
totdat bet bedrag wordt bereikt, dat dezelfde persoon aan
steun ontvangt, wanneer hij uitgetrokken is. De billijkheid
pleit daarvoor in elk opzicht. Het College zegt in de stukken,
dat de kasuitkeering en de steun streng gescheiden moeten
blijven en dat van het College dus geen maatregel in die
richting is te verwachten. Spreker vindt dat theorie zonder
meer. Het moest zoo zijn, dat die zaken gescheiden konden
blijven. Spreker meent, dat het Rijk behoorlijke werkloozen-
uitkeeringen dient te waarborgen gedurende een behoorlijken
tijd; niet zooals thans ten hoogste 4 weken, maar veel langer,
waardoor misschien ook wel de steunuitkeeringen, de crisis
toeslagen en dergelijke zouden kunnen vervallen. Waar dit
evenwel niet zoo is, is het de plicht der gemeente om te
zorgen, dat die gezinnen niet in armoede vervallen en daarom
is het absoluut noodig, dat de menschen op die lage kasuit-
keeringen een toeslag krijgen.
Gedurende de strenge winterperiode van verleden jaar heeft
men bovendien met de theorie, dat kas- en steunuitkeering
streng gescheiden moeten blijven, gebroken; toen is gebeurd
wat spreker voorstelt nu permanent te maken; toen is ook
een toeslag gegeven op de werkloozenuitkeeririgen. Spreker
acht het gewenscht, dat het College hieromtrent een toezpg-
ging doet, te meer omdat dit geval niet op zichzelf staat. Ook
in andere groote plaatsen, Amsterdam, Rotterdam en den
Haag bestaat een dergelijke regeling. De heer van Eek stelde
vanmiddag Amsterdam in bepaalde gevallen ten voorbeeld,
terwijl de heer Goslinga weer andere voorbeelden wist, waarbij
Amsterdam, vergeleken met Leiden, minder gunstig was.
Spreker zal zich bepalen tot de werkloozenzorg en dan
durft hij te zeggengeef mij de werkloozenzorg, zooals die
te Amsterdam en te den Haag is geregeld. Hij heeft diezelfde
regeling voor Leiden gevraagd en hij zal afwachten of Bur
gemeester en Wethouders, gezien de toelichting tot zijn voor
stel, deze concessie zullen kunnen doen. Het gaat niet om
groote uitgaven, maar om een billijken maatregel, welke ten
goede komt aan de gezinnen, waarvoor Burgemeester en
Wethouders het zoo dikwijls opnemen, namelijk die, welke
geheel afhankelijk zijn van de inkomsten van het hoofd van
het gezin, en van 12.99 of 10.20 per week moeten rondkomen.
Naar aanleiding van een opmerking, door spreker in de
sectie gemaakt, dat in het algemeen geen verbetering van de
steunverleening zou worden gevraagd, maar dat tegen even
tueele pogingen tot verslechtering met kracht zou worden
opgekomen, zeggen Burgemeester en Wethouders, dat nooit
verslechteringen, doch altijd verbeteringen zijn aangebracht.
Nu hangt het er maar van af aan welken kant men staat.
Ziet men eiken maatregel, welke er op is berekend om de
steunregeling dichter bij de liquidatie te brengen, als een ver
betering, dan moet men Burgemeester en Wethouders gelijk
geven, maar spreker kan niet toegeven, dat hier indertijd
niet gepoogd zou zijn de steunregeling te verslechteren. In
1928 zijn zoodanige wijzigingen voorgesteld, dat het optreden
van de vakcentrales, nadat dezen overleg hadden gepleegd,
noodzakelijk was om de ergste verslechteringen, welke werden
voorgesteld, te keeren.
Ook noemt spreker een verslechtering de wachttijdregeling
voor uilgetrokken werkloozen, welke Burgemeester en Wet
houders in October zonder voorafgaande waarschuwing en
zonder overleg te hebben gepleegd met de sub-commissie